Uitspraak
wonende te [woonplaats],
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
25 september 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 september 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling van betrokkene, die woonachtig is in [woonplaats]. De zaak is een vervolg op een eerdere uitspraak van de Hoge Raad van 1 november 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1691) en betreft de toepassing van artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). De advocaat van betrokkene, G.E.M. Later, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Den Haag, die op 27 februari 2020 was gegeven in de zaken C/09/563887 en C/09/587000. De beschikking van de rechtbank is aan de Hoge Raad gehecht.
De officier van justitie, die als verweerder in cassatie optreedt, is niet verschenen en heeft geen verweerschrift ingediend. De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers strekt tot verwerping van het cassatieberoep. De advocaat van betrokkene heeft schriftelijk op deze conclusie gereageerd. De Hoge Raad heeft de klachten over de beschikking van de rechtbank beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de beschikking. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de beschikking van de rechtbank in stand blijft. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken door raadsheer M.J. Kroeze.