ECLI:NL:HR:2020:1498

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 september 2020
Publicatiedatum
23 september 2020
Zaaknummer
20/01586
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over machtiging tot voortzetting inbewaringstelling in het kader van de Wet Bopz

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 september 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling van betrokkene, die woonachtig is in [woonplaats]. De zaak is een vervolg op een eerdere uitspraak van de Hoge Raad van 1 november 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1691) en betreft de toepassing van artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). De advocaat van betrokkene, G.E.M. Later, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Den Haag, die op 27 februari 2020 was gegeven in de zaken C/09/563887 en C/09/587000. De beschikking van de rechtbank is aan de Hoge Raad gehecht.

De officier van justitie, die als verweerder in cassatie optreedt, is niet verschenen en heeft geen verweerschrift ingediend. De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers strekt tot verwerping van het cassatieberoep. De advocaat van betrokkene heeft schriftelijk op deze conclusie gereageerd. De Hoge Raad heeft de klachten over de beschikking van de rechtbank beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de beschikking. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de beschikking van de rechtbank in stand blijft. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken door raadsheer M.J. Kroeze.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer20/01586
Datum25 september 2020
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: G.E.M. Later,
tegen
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT DEN HAAG,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de officier van justitie,
niet verschenen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaken C/09/563887 en C/09/587000 van de rechtbank Den Haag van 27 februari 2020, schriftelijk uitgewerkt op 2 april 2020.
Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld. De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van betrokkene heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van het middel

De Hoge Raad heeft de klachten over de beschikking van de rechtbank beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die beschikking. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, H.M. Wattendorff en F.J.P. Lock, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.J. Kroeze op
25 september 2020.