Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
22 september 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 september 2020 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 5 juni 2018. De verdachte, geboren in 1970, had beroep ingesteld tegen de uitspraak van het hof. De verdediging, vertegenwoordigd door advocaten G.A. Jansen en Th.O.M. Dieben, diende cassatiemiddelen in. De advocaat-generaal B.F. Keulen concludeerde tot vernietiging van het bestreden arrest, maar alleen wat betreft de strafoplegging, en verwerping van het beroep voor het overige.
De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen beoordeeld. Het eerste cassatiemiddel, dat betrekking had op de uitspraak van het hof, werd verworpen zonder verdere motivering. Het tweede cassatiemiddel betrof de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het EVRM. De Hoge Raad oordeelde dat deze termijn inderdaad was overschreden, aangezien er meer dan twee jaar waren verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep. Dit leidde tot de conclusie dat de opgelegde gevangenisstraf van tien maanden moest worden verminderd.
In de beslissing heeft de Hoge Raad de uitspraak van het hof vernietigd, maar alleen met betrekking tot de duur van de gevangenisstraf, en deze verminderd tot negen maanden. Het beroep werd voor het overige verworpen. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en uitgesproken ter openbare terechtzitting.