Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
22 september 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 september 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 11 juni 2019. De verdachte, geboren in 1962, was veroordeeld voor zware mishandeling en mishandeling, waarbij hij de aangever in zijn vinger en arm beet en stukken van zijn neus en oor afbeet. De verdachte had een beroep gedaan op putatief noodweer. De advocaat-generaal B.F. Keulen concludeerde tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer vervangende hechtenis was toegepast. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak, met uitzondering van de toepassing van vervangende hechtenis.
De Hoge Raad heeft ambtshalve de uitspraak van het hof vernietigd voor zover daarbij vervangende hechtenis was toegepast, in overeenstemming met eerdere beslissingen. De Hoge Raad heeft bepaald dat met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast. De uitspraak van het hof werd dus vernietigd, maar het beroep werd voor het overige verworpen. Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.L.J. van Strien, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.