Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
22 september 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 september 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof te Amsterdam, dat op 21 maart 2005 was gewezen. De zaak betreft openlijke geweldpleging, zoals omschreven in artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte, geboren in 1973, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het hof. De advocaat J. Boksem heeft namens de verdachte cassatiemiddelen voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de ingediende klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. Het is niet nodig om te motiveren waarom dit oordeel is gegeven, aangezien de klachten niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de uitspraak van het gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.L.J. van Strien, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.