Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
3.Beslissing
22 september 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 september 2020 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1966, had beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak waarbij een taakstraf van 180 uren was opgelegd. De advocaat-generaal F.W. Bleichrodt concludeerde tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de hoogte van de opgelegde straf en tot vermindering daarvan. De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM), was overschreden. Dit was het gevolg van het feit dat de stukken te laat door het hof waren ingezonden en dat er meer dan twee jaar waren verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep. De Hoge Raad merkte op dat het verzuim, waarop het eerste cassatiemiddel zich richtte, na indiening van de cassatieschriftuur was hersteld en dat de verdachte dit cassatiemiddel had ingetrokken. Hierdoor was er geen sprake van een situatie waarin de verdachte met succes kon klagen over de overschrijding van de redelijke termijn, zoals eerder overwogen in ECLI:NL:HR:2012:BX0146. De Hoge Raad besloot de opgelegde taakstraf te verminderen naar 162 uren, subsidiair 81 dagen hechtenis, en verwierp het beroep voor het overige.