Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
8 september 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 september 2020 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 5 april 2019. De verdachte, geboren in 1990, was betrokken bij de voorbereiding van een gewelddadige overval en diefstal met geweld. Het beroep in cassatie werd ingesteld door de verdachte, die werd bijgestaan door advocaten R.J. Baumgardt en P. van Dongen. De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst was dat deze klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven voor dit oordeel, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de uitspraak van het gerechtshof in stand bleef. Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren M.J. Borgers en J.C.A.M. Claassens, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting.