ECLI:NL:HR:2020:1376

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 september 2020
Publicatiedatum
4 september 2020
Zaaknummer
18/05561
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over medeplegen van heroïnebezit in woning van medeverdachte

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 september 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De verdachte, geboren in 1989, was beschuldigd van het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van heroïne in een woning die door een medeverdachte werd gebruikt. De zaak draaide om de vraag of de verdachte meer was dan een bezoeker van de woning en of hij daadwerkelijk op de hoogte was van de aanwezigheid van de heroïne. De Hoge Raad oordeelde dat de bewijsvoering onvoldoende was om te concluderen dat de verdachte een actieve rol had gespeeld in het bezit van de heroïne. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof, maar alleen met betrekking tot de bewezenverklaring van feit 1 en de strafoplegging. De zaak werd terugverwezen naar het gerechtshof Den Haag voor herbehandeling.

De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar alleen met betrekking tot de bewezenverklaring en de straf. De Hoge Raad oordeelde dat de argumenten van de advocaat-generaal, zoals vermeld in de conclusie, de klacht van de verdachte ondersteunden. De Hoge Raad benadrukte dat de gebezigde bewijsmiddelen niet voldoende aantoonden dat de verdachte een bewuste en nauwe samenwerking had met de medeverdachte, wat noodzakelijk is voor de kwalificatie van medeplegen. De uitspraak van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de bewijsvoering in strafzaken, vooral in gevallen waar de rol van de verdachte in de feiten niet duidelijk is.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/05561
Datum15 september 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 17 december 2018, nummer 22/001417-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft B. Kizilocak, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest maar uitsluitend met betrekking tot de bewezenverklaring van feit 1 en de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag teneinde op het bestaande beroep in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer dat, mede in het licht van een gevoerd verweer, de bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde ontoereikend is gemotiveerd voor zover inhoudende dat de verdachte de in de bewezenverklaring bedoelde heroïne “tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad”.
2.2
Het cassatiemiddel slaagt in zoverre. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 3.4 tot en met 3.7.

3.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige

Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het restant van het eerste cassatiemiddel en het tweede cassatiemiddel niet nodig.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
15 september 2020.