Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
28 januari 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 januari 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft de verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van een overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2.19.1 van de Wet Dieren. De verdachte had samen met een mededader afgesproken om een grote hoeveelheid verboden groeihormoon voor dieren, specifiek 17 bèta-oestradiol, in te voeren in Nederland. Dit gebeurde door op de facturen een andere benaming en waarde te vermelden. De centrale vraag in deze zaak was of de stof 17 bèta-oestradiol in pure vorm kan worden gekwalificeerd als een grondstof en niet als een diergeneesmiddel volgens de Wet Dieren.
De Hoge Raad heeft het cassatiemiddel beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten over de uitspraak van het hof niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven voor dit oordeel, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De advocaat-generaal B.F. Keulen had geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de uitspraak van het gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.