Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
12 mei 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 mei 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De zaak betreft een verdachte die in hoger beroep was gegaan, maar waarbij de raadsman geen afschrift van de appeldagvaarding had ontvangen. Dit is in strijd met artikel 48 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), dat vereist dat een afschrift van de dagvaarding aan de raadsman wordt verzonden. De advocaat-generaal, P.C. Vegter, heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing naar het gerechtshof, zodat de zaak opnieuw kan worden berecht.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat er geen bewijs is dat het afschrift van de dagvaarding daadwerkelijk naar de raadsman is verzonden. De stukken die aan de cassatieschriftuur zijn gehecht, waaronder een stelbrief van de advocaat en een verzendcontrolerapport, wijzen op een succesvolle verzending naar de strafgriffie van het hof, maar er ontbreekt een ontvangstbevestiging van het hof. Dit leidt tot de conclusie dat het hof mogelijk niet op de hoogte was van de stellingen van de raadsman, wat een ernstige schending van de procedurele rechten van de verdachte inhoudt.
Daarom heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de niet-nakoming van artikel 48 Sv in dit geval in de weg staat aan een geldige behandeling van de zaak. De uitspraak van het gerechtshof is vernietigd en de zaak is terugverwezen naar het gerechtshof Den Haag voor een nieuwe behandeling.