Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
3.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige
4.Beslissing
1 september 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 september 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De verdachte, geboren in 1965, was beschuldigd van valsheid in geschrift, medeplegen van poging tot oplichting en mensensmokkel door het aangaan van een schijnhuwelijk met een man van Chinese nationaliteit. De feiten vonden plaats tussen 29 augustus 2006 en 18 juni 2010, waarbij de verdachte valselijk verklaarde dat de man haar levenspartner was om zo een verblijfsvergunning te verkrijgen. Het hof had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken, maar de Hoge Raad oordeelde dat het hof ten onrechte het strafmaximum van zes jaar had gehanteerd voor de mensensmokkel, terwijl dit maximaal vier jaar kon zijn. Desondanks leidde dit niet tot vernietiging van de uitspraak, omdat het hof ook andere feiten had meegewogen in de strafoplegging. De Hoge Raad concludeerde dat de verdachte onvoldoende belang had bij cassatie, en verwierp het beroep. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op het overheidsbeleid tegen illegaal verblijf in Nederland.