ECLI:NL:HR:2020:1349

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 september 2020
Publicatiedatum
31 augustus 2020
Zaaknummer
19/03598
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over valsheid in geschrift, poging tot oplichting en mensensmokkel door schijnhuwelijk

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 september 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De verdachte, geboren in 1965, was beschuldigd van valsheid in geschrift, medeplegen van poging tot oplichting en mensensmokkel door het aangaan van een schijnhuwelijk met een man van Chinese nationaliteit. De feiten vonden plaats tussen 29 augustus 2006 en 18 juni 2010, waarbij de verdachte valselijk verklaarde dat de man haar levenspartner was om zo een verblijfsvergunning te verkrijgen. Het hof had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken, maar de Hoge Raad oordeelde dat het hof ten onrechte het strafmaximum van zes jaar had gehanteerd voor de mensensmokkel, terwijl dit maximaal vier jaar kon zijn. Desondanks leidde dit niet tot vernietiging van de uitspraak, omdat het hof ook andere feiten had meegewogen in de strafoplegging. De Hoge Raad concludeerde dat de verdachte onvoldoende belang had bij cassatie, en verwierp het beroep. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op het overheidsbeleid tegen illegaal verblijf in Nederland.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/03598
Datum1 september 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 22 juli 2019, nummer 22-003024-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft A.P. Visser, advocaat te ’s‑Gravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de motivering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“zij op 29 augustus 2006 te ’s-Gravenhage een formulier getiteld ‘Bijlage relatieverklaring’, zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte toen en daar valselijk door het zetten van haar handtekening verklaard dat [betrokkene 4] haar levenspartner is, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
en
zij in de periode van 29 augustus 2006 tot en met 18 juni 2010 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en haar mededader voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en een samenweefsel van verdichtsels, de IND en/of de Staat der Nederlanden te bewegen tot de afgifte van enig goed, te weten een beschikking van of namens de Minister van Vreemdelingenzaken en Integratie en/of de IND inhoudende het afgeven van een (voorlopige) verblijfstitel, hebbende verdachte op een bijlage (relatieverklaring) bij een aanvraag voor afgifte van een verblijfsvergunning door het zetten van haar handtekening valselijk verklaard dat [betrokkene 4] (met de Chinese nationaliteit) haar levenspartner is en ter onderbouwing (van die aanvraag) diverse documenten overgelegd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en
zij in de periode van 29 augustus 2006 tot en met 18 juni 2010 in Nederland, een ander, te weten [betrokkene 4], uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, immers heeft zij
- op een bijlage bij een aanvraag voor een verblijfstitel valselijk aangegeven dat [betrokkene 4] (met de Chinese nationaliteit) haar levenspartner is en
- die [betrokkene 4] gehuwd, terwijl dat huwelijk slechts formeel werd aangegaan om bepaalde rechten te krijgen,
terwijl verdachte wist dat dat verblijf wederrechtelijk was.”
2.2.2
Het hof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als “valsheid in geschrift” en “medeplegen van poging tot oplichting” en “een ander uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, terwijl zij weet of ernstige redenen heeft te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk is” en de verdachte op grond van deze bewezenverklaarde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken.
2.2.3
Het hof heeft ten aanzien van de strafoplegging onder meer het volgende overwogen:
“Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich gedurende een periode van bijna vier jaar schuldig gemaakt aan het faciliteren van het verblijf van een persoon met de Chinese nationaliteit in Nederland door bij de aanvraag voor een verblijfstitel valselijk te verklaren dat deze vreemdeling haar levenspartner was. De verdachte is daarbij op een gegeven moment ook een (schijn)huwelijk met deze vreemdeling aangegaan en heeft daaromtrent vals(elijk) verklaard. Door deze handelwijze van de verdachte heeft de vreemdeling toegang tot allerlei voorzieningen gekregen waarop alleen mensen die legaal in Nederland verblijven recht hebben en worden de deuren voor misbruik opengezet. De verdachte heeft zich daaraan niets gelegen laten liggen.
Op die manier hebben de verdachte en de vreemdeling geprobeerd de Nederlandse overheid op te lichten en te bewegen tot het afgeven van een verblijfsvergunning. De verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift en medeplegen van poging tot oplichting.
Door haar handelen is de verdachte een ander uit winstbejag behulpzaam geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, terwijl zij wist dat dat verblijf wederrechtelijk was. Het belang van deze strafbaarstelling is daarin gelegen, dat op het grondgebied van een staat alleen mensen verblijven die daartoe gerechtigd zijn. Door aldus te handelen heeft de verdachte het overheidsbeleid bij de bestrijding van illegaal verblijf in Nederland in ernstige mate ondermijnd. Ook heeft zij het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer moet kunnen worden gesteld in de juistheid van bepaalde documenten, zoals een Relatieverklaring behorend bij een aanvraag voor een verblijfsvergunning, ernstig beschaamd.
Dit alles heeft zij gedaan om er zelf financieel beter van te worden.
(...)
Overwegingen met betrekking tot de strafmodaliteit
Het strafbare feit van artikel 197a, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt bedreigd met een maximale gevangenisstraf van 6 jaar of een geldboete van de vijfde categorie dan wel een combinatie van deze straffen. Dat geldt ook voor het misdrijf van valsheid in geschrift strafbaar gesteld in artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht. Op de overtreding van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht staat een straf van maximaal 4 jaar gevangenisstraf en een geldboete van de vijfde categorie.
Het Openbaar Ministerie heeft een Richtlijn voor strafvordering mensensmokkel (2018R002). Deze is in werking getreden op een moment gelegen na de bewezenverklaarde pleegdatum en periode in de onderhavige strafzaak. Het uitgangspunt in de richtlijn met betrekking tot het verschaffen van hulp bij wederrechtelijk verblijf in Nederland is de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Voor een aantal type delicten wordt binnen de rechtspraak oriëntatiepunten gehanteerd, die een vertrekpunt van denken over de in een concreet geval op te leggen strafmodaliteit en hoogte van de straf bieden. Deze zogeheten LOVS Oriëntatiepunten voor de straftoemeting zijn met betrekking tot de thans aan de orde zijnde gedraging, een ander uit winstbejag hulp verschaffen bij wederechtelijk verblijf, nog niet voorhanden. Het hof is van oordeel dat in beginsel gelet op de strafbedreiging van artikel 197a, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht en de ernst van het feit bij een veroordeling voor het aangaan van een schijnhuwelijk zoals hierboven overwogen, als uitgangspunt bij de bepaling van de straf een onvoorwaardelijke gevangenisstraf dient te worden genomen en dat niet kan worden volstaan met een andere, lichtere, strafmodaliteit.
Conclusie
Het hof is derhalve - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt, zowel uit een oogpunt van vergelding als uit speciale preventie en generale preventie.”
2.3
Op grond van artikel 197a lid 2 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dat gold ten tijde van het bewezenverklaarde, kan voor het als derde cumulatief bewezenverklaarde feit een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren worden opgelegd. Het hof heeft wat betreft dit feit bij de strafmotivering, in het bijzonder bij de motivering van de beslissing dat een gevangenisstraf wordt opgelegd, ten onrechte een strafmaximum van zes jaren tot uitgangspunt genomen. Voor zover het middel hierover klaagt, is het terecht voorgesteld.
2.4
Dit leidt echter niet tot vernietiging van de uitspraak van het hof. Dat berust op het volgende. Blijkens de strafmotivering heeft het hof de keuze voor een gevangenisstraf niet uitsluitend gebaseerd op de bewezenverklaring van het derde cumulatief bewezenverklaarde feit en het daarop toepasselijke strafmaximum, maar ook op de eerste en tweede cumulatief bewezenverklaarde feiten en de daarop toepasselijke strafmaxima. Daarnaast heeft het hof gelet op “de ernst van het feit”, waarbij het in het bijzonder heeft gewezen op de lange duur van het door de bewezenverklaarde feiten faciliteren van het verblijf in Nederland van [betrokkene 4]. Mede gelet daarop moet worden aangenomen dat het hof, ook indien het was uitgegaan van het strafmaximum van vier jaren voor het als derde cumulatief bewezenverklaarde feit, niet een andere straf zou hebben opgelegd. De verdachte heeft dus onvoldoende belang bij cassatie.

3.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige

De Hoge Raad heeft ook de overige klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat ook deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
1 september 2020.