ECLI:NL:HR:2020:132

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 januari 2020
Publicatiedatum
27 januari 2020
Zaaknummer
18/01404
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over profijtontneming uit hennepteelt en overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 januari 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het gerechtshof Den Haag. Het beroep in cassatie was ingesteld door de betrokkene, die werd bijgestaan door advocaat D.J.G.J. Cornelissen. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, specifiek in het kader van profijtontneming uit hennepteelt. De betrokkene stelde dat het hof bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de berekening van de opbrengst aan hennep onvoldoende rekening had gehouden met de restanten hennep die in de kwekerij waren achtergebleven.

De Hoge Raad heeft de klachten van de betrokkene beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad heeft daarbij geen verdere motivering gegeven, aangezien de klachten niet relevant waren voor de ontwikkeling van het recht. Daarnaast werd in het tweede cassatiemiddel geklaagd over de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. De Hoge Raad heeft dit cassatiemiddel gegrond verklaard, maar besloot dat dit niet tot cassatie hoefde te leiden, omdat de overschrijding ook in een samenhangende strafzaak aan de orde was.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarbij de compensatie voor de overschrijding van de redelijke termijn in de samenhangende strafzaak zal worden toegepast. Het arrest is uitgesproken door de vice-president J. de Hullu, samen met de raadsheren V. van den Brink en A.E.M. Röttgering, in aanwezigheid van de waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/01404 P
Datum28 januari 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 22 maart 2018, nummer 22/003177-17, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste
van
[betrokkene],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
hierna: de betrokkene.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft D.J.G.J. Cornelissen, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Tot cassatie behoeft dit echter niet te leiden. Ook in de strafzaak die met deze ontnemingszaak samenhangt en die in cassatie aanhangig is onder nr. 18/01403, is de redelijke termijn in de cassatiefase overschreden. De compensatie waartoe de overschrijding van de redelijke termijn moet leiden, zal worden toegepast in de strafzaak.
3.3
Daarom is er geen aanleiding om in deze zaak aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
28 januari 2020.