Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
25 augustus 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 augustus 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1969, was beschuldigd van belaging van zijn zoon door gedurende een periode van ongeveer vijf weken herhaaldelijk contact te zoeken via telefoon en sociale media, ondanks dat zijn zoon geen contact meer wilde. De Hoge Raad heeft zich in deze zaak gebogen over de vraag of de gedragingen van de verdachte als belaging konden worden aangemerkt en of het hof in zijn strafmotivering rekening had mogen houden met eerdere uitspraken in andere strafzaken tegen de verdachte. Daarnaast werd de omzetting van vervangende hechtenis in gijzeling bij een schadevergoedingsmaatregel besproken.
De Hoge Raad oordeelde dat de klachten over de uitspraak van het hof niet konden leiden tot vernietiging van die uitspraak, met uitzondering van de toepassing van vervangende hechtenis. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen voor zover het ging om de schadevergoedingsmaatregel. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof ambtshalve vernietigd voor zover daarbij vervangende hechtenis was toegepast, en bepaald dat gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.