ECLI:NL:HR:2020:1265

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 juli 2020
Publicatiedatum
8 juli 2020
Zaaknummer
19/01794
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid Nederlandse rechter in voorlopige zorgregeling voor minderjarige

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 juli 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen een moeder en een vader, beiden woonachtig in België. De moeder, eiseres tot cassatie, heeft beroep ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, terwijl de vader, verweerder in cassatie, een voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep heeft ingesteld. De advocaten van beide partijen hebben hun standpunten toegelicht en verweerschriften ingediend. De Advocaat-Generaal P. Vlas heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep van de moeder.

De Hoge Raad heeft het procesverloop in feitelijke instanties in acht genomen, waaronder een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag en een eerder arrest van het gerechtshof. Na beoordeling van de klachten over het arrest van het hof, heeft de Hoge Raad geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de ontwikkeling van het recht.

Het incidentele beroep van de vader, dat afhankelijk was van de uitkomst van het principale beroep, behoeft geen behandeling. De Hoge Raad heeft het beroep van de moeder verworpen en de kosten van het geding in cassatie gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer19/01794
Datum10 juli 2020
ARREST
In de zaak van
[de moeder],
wonende te [woonplaats], België,
EISERES tot cassatie, verweerster in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
hierna: de moeder,
advocaat: aanvankelijk S. Kousedghi en thans H.J.W. Alt,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie, eiser in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
hierna: de vader,
advocaat: J. van Duijvendijk-Brand.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
het vonnis in de zaak C/09/544787/KG ZA 17-1595 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 8 februari 2018;
het arrest in de zaak 200.234.246/01 van het gerechtshof Den Haag van 12 februari 2019.
De moeder heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld. De vader heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld.
Partijen hebben over en weer een verweerschrift tot verwerping van het beroep ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van de moeder heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van het middel in het principale beroep

De Hoge Raad heeft de klachten over het arrest van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van dat arrest. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
Het incidentele beroep, dat is ingesteld onder de voorwaarde dat het middel in het principale beroep tot vernietiging van het arrest van het hof leidt, behoeft gelet op hetgeen hiervoor is overwogen geen behandeling.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
  • verwerpt het beroep;
  • compenseert de kosten van het geding in cassatie aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, M.V. Polak en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer C.E. du Perron op
10 juli 2020.