ECLI:NL:HR:2020:1264

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 juli 2020
Publicatiedatum
8 juli 2020
Zaaknummer
19/02506
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over ontvankelijkheid vordering uit onrechtmatige daad en insolventierecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 juli 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure waarbij eisers, vertegenwoordigd door hun advocaat N.C. van Steijn, in cassatie zijn gegaan tegen de Nederlandsche Bank N.V. (DNB), die werd bijgestaan door de advocaten J.W.H. van Wijk en G.C. Nieuwland. De zaak betreft de ontvankelijkheid van een vordering uit onrechtmatige daad en de toepassing van het insolventierecht. De Hoge Raad heeft de klachten van eisers over het arrest van het gerechtshof Amsterdam beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Het incidentele beroep van DNB, dat afhankelijk was van de uitkomst van het principale beroep, behoeft geen behandeling. De Hoge Raad heeft het principale beroep verworpen en eisers veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 2.763,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak zijn voldaan.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer19/02506
Datum10 juli 2020
ARREST
In de zaak van
1. [eiseres 1] in liquidatie,
gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna: [eiseres 1],
2. [eiser 2],
wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie, verweerders in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
hierna gezamenlijk: [eisers],
advocaat: N.C. van Steijn,
tegen
DE NEDERLANDSCHE BANK N.V.,
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
hierna: DNB,
advocaten: J.W.H. van Wijk en G.C. Nieuwland.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
het vonnis in de zaak 5423305 / CV EXPL 16-29407 van de kantonrechter te Amsterdam van 8 december 2016;
de vonnissen in de zaak C/13/621558 / HA ZA 17-27 van de rechtbank Amsterdam van 19 april 2017 en 27 december 2017;
het arrest in de zaak 200.231.664/01 van het gerechtshof Amsterdam van 26 februari 2019.
[eisers] hebben tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld. DNB heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld.
Partijen hebben over en weer een verweerschrift tot verwerping van het beroep ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal T. Hartlief strekt tot verwerping van het principaal cassatieberoep.
De advocaat van [eisers] heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van het middel in het principale beroep

De Hoge Raad heeft de klachten over het arrest van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van dat arrest. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
Het incidentele beroep, dat is ingesteld onder de voorwaarde dat het middel in het principale beroep tot vernietiging van het arrest van het hof leidt, behoeft gelet op hetgeen hiervoor is overwogen geen behandeling.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
  • verwerpt het principale beroep;
  • veroordeelt [eisers] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van DNB begroot op € 2.763,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien [eisers] deze niet binnen veertien dagen na heden hebben voldaan.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, C.E. du Perron, M.J. Kroeze en H.M. Wattendorff, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer C.E. du Perron op
10 juli 2020.