In deze zaak heeft [de werkneemster] cassatie ingesteld tegen de beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 29 maart 2019. De werkneemster, vertegenwoordigd door advocaat E.J.H. Zandbergen, verzocht om herroeping van de beschikking op grond van bedrog, zoals bedoeld in artikel 382, onder a, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De verweerder in cassatie, Woningstichting Vechtdal Wonen (BWV), vertegenwoordigd door advocaat N.T. Dempsey, heeft verzocht het cassatieberoep te verwerpen. De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal was eveneens gericht op verwerping van het cassatieberoep.
De Hoge Raad heeft het procesverloop in feitelijke instanties in acht genomen, waarbij verwezen werd naar eerdere beschikkingen van de kantonrechter te Zwolle en het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De Hoge Raad heeft de klachten van de werkneemster over de beschikking van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de beschikking. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
In de beslissing heeft de Hoge Raad het beroep verworpen en de werkneemster veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 879,07 aan verschotten en € 1.800,-- voor salaris. Deze beschikking is openbaar uitgesproken op 10 juli 2020.