In deze zaak heeft [eiser] cassatie ingesteld tegen het arrest van het gerechtshof Amsterdam, dat op 18 december 2018 is gewezen. De zaak betreft een hypothecaire geldlening en de bijzondere zorgplicht van de bank, in dit geval de Rabobank. De Hoge Raad heeft de klachten van [eiser] over het arrest van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest. De Hoge Raad heeft daarbij geen verdere motivering hoeven geven, omdat de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft het beroep van [eiser] verworpen en hem veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. De kosten zijn begroot op € 882,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente indien [eiser] deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak heeft voldaan. Dit arrest is gewezen op 10 juli 2020 door de Hoge Raad der Nederlanden, Civiele Kamer, en is openbaar uitgesproken door raadsheer C.E. du Perron.