Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:914.
4.Beslissing
7 juli 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 juli 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 22 februari 2019. De verdachte, geboren in 1968, was betrokken bij een strafzaak waarin hij werd beschuldigd van medeplegen van poging tot doodslag, zware mishandeling en diefstal van een kluis. De advocaat van de verdachte, J.C. Reisinger, heeft cassatiemiddelen voorgesteld, waarop de advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen voor zover het betreft de schadevergoedingsmaatregel waarbij vervangende hechtenis was toegepast. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof, met uitzondering van de toepassing van vervangende hechtenis.
De Hoge Raad heeft ambtshalve de uitspraak van het hof vernietigd voor zover daarbij vervangende hechtenis was toegepast, en bepaald dat in plaats daarvan gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast. Dit is in lijn met eerdere beslissingen van de Hoge Raad, waaronder ECLI:NL:HR:2020:914. De Hoge Raad heeft het beroep van de verdachte voor het overige verworpen. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige toepassing van schadevergoedingsmaatregelen en de mogelijkheden voor alternatieve sancties zoals gijzeling.