Uitspraak
wonende te [woonplaats],
gevestigd te Den Haag,
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
3 juli 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 juli 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over een vordering tot schadevergoeding na de ontbinding van een huurkoop- en huurovereenkomst met betrekking tot een horecapand. De eiser, [eiser], had een huurkoopovereenkomst gesloten met KOGRA B.V. voor een horecabedrijf, maar na de ontbinding van deze overeenkomst vorderde Kogra schadevergoeding wegens gederfde omzet tijdens de herstelwerkzaamheden aan het pand. De Hoge Raad oordeelde dat het hof in Amsterdam de vordering van Kogra ten onrechte had afgewezen zonder haar toe te laten tot bewijs van de omzetderving. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en verwees de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelde dat de schade in beginsel voor rekening van [eiser] komt, maar dat het hof niet voldoende had gemotiveerd waarom de herstelwerkzaamheden zo lang duurden en waarom Kogra niet over de benodigde exploitatievergunning beschikte. De Hoge Raad veroordeelde Kogra in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van [eiser] waren begroot op € 521,72 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien Kogra deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak voldoet.