ECLI:NL:HR:2020:1209

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 juli 2020
Publicatiedatum
2 juli 2020
Zaaknummer
18/03365
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming uit illegale handel in medicijnen en witwassen; beoordeling van cassatiemiddelen en overschrijding van redelijke termijn

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 juli 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die in verband wordt gebracht met illegale handel in medicijnen en witwassen. De betrokkene, geboren in 1972, heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak van het hof, waarbij hij werd beschuldigd van verduistering. De advocaat S.F.W. van ’t Hullenaar heeft namens de betrokkene cassatiemiddelen ingediend. De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak, maar enkel met betrekking tot de betalingsverplichting.

De Hoge Raad heeft de ingediende cassatiemiddelen beoordeeld. De klachten over de uitspraak van het hof zijn niet gegrond bevonden, wat betekent dat de Hoge Raad niet tot vernietiging van de uitspraak is overgegaan. Dit oordeel is niet gemotiveerd, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de ontwikkeling van het recht. Een tweede cassatiemiddel betrof de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat deze overschrijding gegrond is, maar dat dit geen gevolgen heeft voor de huidige zaak, omdat de compensatie in de samenhangende strafzaak zal worden toegepast.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de betrokkene verworpen, wat betekent dat de eerdere uitspraak van het hof in stand blijft. Dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting en is ondertekend door de vice-president en de raadsheren.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/03365 P
Datum7 juli 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 19 juli 2018, nummer 21/004573-15, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste
van
[betrokkene ] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
hierna: de betrokkene.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft S.F.W. van ’t Hullenaar, advocaat te Arnhem, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de vaststelling van de betalingsverplichting en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Tot cassatie behoeft dit echter niet te leiden. Ook in de strafzaak die met deze ontnemingszaak samenhangt en die in cassatie aanhangig is onder nr. 18/03364, is de redelijke termijn in de cassatiefase overschreden. De compensatie waartoe de overschrijding van de redelijke termijn moet leiden, zal worden toegepast in de strafzaak.
3.3
Daarom is er geen aanleiding om in deze zaak aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
7 juli 2020.