Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
7 juli 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 juli 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die in verband wordt gebracht met illegale handel in medicijnen en witwassen. De betrokkene, geboren in 1972, heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak van het hof, waarbij hij werd beschuldigd van verduistering. De advocaat S.F.W. van ’t Hullenaar heeft namens de betrokkene cassatiemiddelen ingediend. De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak, maar enkel met betrekking tot de betalingsverplichting.
De Hoge Raad heeft de ingediende cassatiemiddelen beoordeeld. De klachten over de uitspraak van het hof zijn niet gegrond bevonden, wat betekent dat de Hoge Raad niet tot vernietiging van de uitspraak is overgegaan. Dit oordeel is niet gemotiveerd, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de ontwikkeling van het recht. Een tweede cassatiemiddel betrof de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat deze overschrijding gegrond is, maar dat dit geen gevolgen heeft voor de huidige zaak, omdat de compensatie in de samenhangende strafzaak zal worden toegepast.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de betrokkene verworpen, wat betekent dat de eerdere uitspraak van het hof in stand blijft. Dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting en is ondertekend door de vice-president en de raadsheren.