Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
7 juli 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 juli 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 20 maart 2019. De zaak betreft de diefstal van fietslampjes, waarbij de verdachte betoogde dat de weggenomen lampjes niet aan een ander toebehoorden, en derhalve geen sprake zou zijn van diefstal volgens artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte, geboren in 1969, heeft het beroep ingesteld via zijn advocaat G. Spong uit Amsterdam, die een cassatiemiddel heeft voorgesteld. De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geen noodzaak gezien om te motiveren waarom het tot dit oordeel is gekomen, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de uitspraak van het gerechtshof in stand blijft.