Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
7 juli 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 juli 2020 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 25 februari 2019. Het beroep is ingesteld door de betrokkene, die werd bijgestaan door advocaat B. Klunder uit Amsterdam. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, die ten laste van de betrokkene was ingediend. De betrokkene, geboren in 1992, was betrokken bij een diefstal en de vraag was of het verkregen voordeel aan hem en zijn mededader kon worden toegerekend.
De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten over de uitspraak van het hof niet konden leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven voor dit oordeel, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De advocaat-generaal E.J. Hofstee had geconcludeerd tot verwerping van het beroep, wat de Hoge Raad uiteindelijk ook heeft gedaan.
De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de eerdere beslissing van het gerechtshof en onderstreept de juridische principes rondom profijtontneming en mededaderschap in het strafrecht. De zaak is van belang voor de rechtsontwikkeling en de toepassing van het recht in vergelijkbare situaties.