Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
30 juni 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 juni 2020 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van een verdachte die was veroordeeld door het gerechtshof Den Haag. De zaak betreft een jeugdige verdachte die in overtreding was van artikel 107 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994, door te rijden zonder rijbewijs. Het hof had de verdachte een geldboete van € 200 opgelegd, met als alternatief vier dagen jeugddetentie. De advocaat van de verdachte, M.T. de Vaal, heeft een cassatiemiddel ingediend, maar de advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat op grond van artikel 427 van het Wetboek van Strafvordering er geen cassatieberoep openstaat tegen de uitspraak van het hof. Hierdoor kon de Hoge Raad het cassatieberoep van de verdachte niet in behandeling nemen. De Hoge Raad heeft het beroep dan ook niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak van het hof in stand blijft.