Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel
3.Beoordeling van het derde cassatiemiddel
4.Beslissing
7 juli 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 juli 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 22 augustus 2018. De verdachte, een houder van runderen, was beschuldigd van het onthouden van de nodige verzorging aan zijn dieren, wat in strijd is met artikel 37 (oud) van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend voor wat betreft de duur van de opgelegde straf. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak, met uitzondering van de opgelegde taakstraf.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het cassatiemiddel, dat stelde dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens was overschreden, gegrond was. Dit leidde tot een vermindering van de opgelegde taakstraf van 110 uren naar 104 uren, met een vervangende hechtenis van 52 dagen. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, maar alleen wat betreft het aantal uren taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis. Het beroep werd voor het overige verworpen.
Deze uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in strafzaken en de noodzaak voor een zorgvuldige behandeling van de stukken in cassatieprocedures. De beslissing van de Hoge Raad is een belangrijke ontwikkeling in de rechtspraak met betrekking tot de zorg voor dieren en de verantwoordelijkheden van houders.