ECLI:NL:HR:2020:1140

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 juni 2020
Publicatiedatum
25 juni 2020
Zaaknummer
19/03316
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over recht op mondelinge behandeling in hoger beroep

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 juni 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure, waarbij de vrouw, eiseres tot cassatie, het hof had verzocht om haar recht op mondelinge behandeling te waarborgen. De vrouw had beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, dat op 23 april 2019 was gewezen. De advocaat van de vrouw, E.F.A. Linssen-van Rossum, heeft de zaak toegelicht, terwijl de man, verweerder in cassatie, niet verschenen was. De conclusie van de Advocaat-Generaal R.H. de Bock strekte tot verwerping van het beroep.

De Hoge Raad heeft het procesverloop in feitelijke instanties in acht genomen, waarbij verwezen werd naar eerdere vonnissen van de rechtbank Rotterdam en het arrest van het gerechtshof. De Hoge Raad heeft de klachten van de vrouw over het arrest van het hof beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze klachten niet konden leiden tot vernietiging van het arrest. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom het tot dit oordeel was gekomen, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de vrouw verworpen, waarmee het arrest van het hof in stand bleef. Deze uitspraak benadrukt het belang van de procedurele waarborgen in het civiele procesrecht, met name het recht op een mondelinge behandeling in hoger beroep.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer19/03316
Datum26 juni 2020
ARREST
In de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
EISERES tot cassatie,
hierna: de vrouw,
advocaat: E.F.A. Linssen-van Rossum,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de man,
niet verschenen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de vonnissen in de zaak C/10/500713/HA ZA 16-435 van de rechtbank Rotterdam van 8 maart 2017 en 26 juli 2017;
b. het arrest in de zaak 200.231.254/01 van het gerechtshof Den Haag van 23 april 2019.
De vrouw heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld. Tegen de man is verstek verleend.
De zaak is voor de vrouw toegelicht door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal R.H. de Bock strekt tot verwerping.
De advocaat van de vrouw heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van het middel

De Hoge Raad heeft de klachten over het arrest van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van dat arrest. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, G. Snijders en F.J.P. Lock, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer C.E. du Perron op
26 juni 2020.