ECLI:NL:HR:2020:1138

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 juni 2020
Publicatiedatum
25 juni 2020
Zaaknummer
19/03406
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een beschikking inzake partneralimentatie door de Hoge Raad met verwijzing naar het gerechtshof

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 juni 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende partneralimentatie. De eiser, de man, had beroep in cassatie ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 18 april 2019, waarin de rechtbank Limburg op 1 december 2017 een partneralimentatie van € 1.500,-- per maand had opgelegd. De vrouw, de verweerder in cassatie, had incidenteel cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad heeft de conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent gevolgd, die in het principale cassatieberoep tot vernietiging van de beschikking van het hof had geadviseerd en in het incidentele cassatieberoep tot verwerping.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het hof een kennelijke rekenfout heeft gemaakt bij de berekening van de aanvullende behoefte van de vrouw. Het hof had de aanvullende behoefte vastgesteld op € 1.871,70, terwijl de juiste berekening uitkomt op € 871,70. De Hoge Raad heeft de overige klachten van het middel in het principale beroep niet gegrond verklaard, maar heeft wel de beschikking van het gerechtshof vernietigd en het geding verwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling en beslissing.

Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige berekeningen in alimentatiezaken en de mogelijkheid voor partijen om in cassatie te gaan wanneer er sprake is van een kennelijke fout in de beoordeling door lagere rechters.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer19/03406
Datum26 juni 2020
BESCHIKKING
In de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats], Duitsland,
EISER tot cassatie, verweerder in het incidenteel cassatieberoep,
hierna: de man,
advocaat: H.J.W. Alt,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie, verzoekster in het incidenteel cassatieberoep,
hierna: de vrouw,
advocaat: J. van Duijvendijk-Brand.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
de beschikking in de zaak C/03/230186/FA RK 16-4881 van de rechtbank Limburg van 1 december 2017;
de beschikking in de zaak 200.234.771/01 van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 18 april 2019.
De man heeft tegen de beschikking van het hof beroep in cassatie ingesteld.
De vrouw heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld. Het cassatierekest en het verweerschrift tevens houdende incidenteel cassatieberoep zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer een verweerschrift tot verwerping van het beroep ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt in het principale cassatieberoep tot vernietiging van de beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 18 april 2019 en verwijzing, en in het incidentele cassatieberoep tot verwerping.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
Het gaat in dit geding, voor zover in cassatie van belang, om de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie.
2.2
De man heeft de rechtbank verzocht, kort gezegd en voor zover in cassatie van belang, een eerdere uitspraak waarbij hem een partneralimentatie was opgelegd van € 1.500,-- per maand, te vernietigen, althans te wijzigen. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen.
2.3
Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd. Het heeft overwogen dat de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw € 3.353,70 bedraagt en haar netto besteedbaar inkomen in 2015 € 2.482,-- per maand, “zodat de vrouw in 2015 een aanvullende behoefte heeft van (€ 3.353,70 -/- € 2.482,- =) € 1.871,70.” (rov. 5.3-5.4)

3.Beoordeling van het middel in het principale beroep

3.1.1
Onderdeel 2.1 van het middel klaagt, samengevat, dat het hof in rov. 5.4 een kennelijke rekenfout heeft gemaakt door de aanvullende behoefte te berekenen op € 1.871,70.
3.1.2
De klacht is gegrond. Het bedrag van € 3.353,70 minus het bedrag van € 2.482,-- komt uit op een bedrag van € 871,70 en dus niet op het door het hof berekende bedrag van € 1.871,70.
3.2
In het verlengde van onderdeel 2.1 slagen ook de onderdelen 2.1.1 en 2.1.2. De hierop voortbouwende klachten van de onderdelen 2.1.4 en 2.3 slagen gedeeltelijk (zie hiervoor de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.13 en 2.24).
3.3
De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

4.Beoordeling van het middel in het incidentele beroep

De klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

5.Beslissing

De Hoge Raad:
in het principale beroep:
- vernietigt de beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 18 april 2019;
- verwijst het geding naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing;
in het incidentele beroep:
verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, M.J. Kroeze en F.J.P. Lock, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer C.E. du Perron op
26 juni 2020.