Uitspraak
wonende te [woonplaats], Duitsland,
wonende te [woonplaats],
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel in het principale beroep
4.Beoordeling van het middel in het incidentele beroep
5.Beslissing
26 juni 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 juni 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende partneralimentatie. De eiser, de man, had beroep in cassatie ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 18 april 2019, waarin de rechtbank Limburg op 1 december 2017 een partneralimentatie van € 1.500,-- per maand had opgelegd. De vrouw, de verweerder in cassatie, had incidenteel cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad heeft de conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent gevolgd, die in het principale cassatieberoep tot vernietiging van de beschikking van het hof had geadviseerd en in het incidentele cassatieberoep tot verwerping.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het hof een kennelijke rekenfout heeft gemaakt bij de berekening van de aanvullende behoefte van de vrouw. Het hof had de aanvullende behoefte vastgesteld op € 1.871,70, terwijl de juiste berekening uitkomt op € 871,70. De Hoge Raad heeft de overige klachten van het middel in het principale beroep niet gegrond verklaard, maar heeft wel de beschikking van het gerechtshof vernietigd en het geding verwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling en beslissing.
Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige berekeningen in alimentatiezaken en de mogelijkheid voor partijen om in cassatie te gaan wanneer er sprake is van een kennelijke fout in de beoordeling door lagere rechters.