ECLI:NL:HR:2020:1096

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 juni 2020
Publicatiedatum
22 juni 2020
Zaaknummer
19/00291
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam wegens niet-ontvankelijkheid in hoger beroep na administratieve vergissing

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 juni 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 10 januari 2019. De verdachte, vertegenwoordigd door zijn advocaat J.F. van der Brugge, had beroep in cassatie ingesteld omdat het hof hem niet-ontvankelijk had verklaard in zijn hoger beroep. Dit gebeurde op de grond dat er geen schriftuur houdende grieven was ingediend en dat de verdachte en zijn raadsman niet op de zitting waren verschenen. De advocaat-generaal E.J. Hofstee had geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof en terugwijzing van de zaak.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat er een e-mail van de raadsman van de verdachte was verzonden op 9 januari 2019, waarin grieven tegen het vonnis werden geuit. Deze e-mail was echter niet tijdig bij het hof aangekomen door een administratieve vergissing, die niet aan de verdachte kon worden toegerekend. Hierdoor bestond er een ernstig vermoeden dat het hof ten onrechte toepassing had gegeven aan artikel 416 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van de verdachte in zijn hoger beroep.

De Hoge Raad heeft het cassatiemiddel gegrond verklaard, de uitspraak van het hof vernietigd en de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof Amsterdam, zodat de zaak opnieuw kan worden berecht en afgedaan. Dit arrest benadrukt het belang van een zorgvuldige behandeling van processtukken en de rechten van de verdachte in het strafproces.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/00291
Datum23 juni 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 10 januari 2019, nummer 23/000302-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.F. van der Brugge, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel richt zich tegen het oordeel van het hof dat de verdachte niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep.
2.2.1
Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep op de grond dat door of namens de verdachte geen schriftuur houdende grieven is ingediend, geen mondelinge bezwaren tegen het vonnis zijn opgegeven en niet is gebleken van enig rechtens te respecteren belang dat is gediend met enig onderzoek van de zaak.
2.2.2
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 10 januari 2019 houdt in dat de verdachte en diens raadsman daar niet zijn verschenen. Het houdt verder, voor zover in deze cassatieprocedure van belang, het volgende in:
“De advocaat-generaal voert het woord en leest zijn vordering voor. Hij vordert de niet-ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep. Deze vordering wordt aan het hof overgelegd en in het dossier gevoegd.
Na kort beraad verklaart de voorzitter het onderzoek gesloten en deelt de uitspraak direct mede.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld ondertekend.
Noot: Tijdens de zitting, maar enige tijd na de behandeling van de zaak, heeft de advocaat-generaal medegedeeld dat op 9 januari 2019 bij het ressortsparket een mail van de raadsman was binnengekomen met daarin grieven tegen het vonnis en dat de raadsman wegens privéomstandigheden niet op de zitting kon verschijnen. Voorts heeft de advocaat-generaal medegedeeld dat de raadsman op diezelfde datum contact heeft gehad met een medewerker van het ressortsparket en dat de raadsman grieven in zou dienen en niet zou verschijnen ter zitting van 10 januari 2019. De advocaat-generaal heeft verzocht om, gelet op die omstandigheden, het beroep tegen het vonnis van de verdachte alsnog ontvankelijk te verklaren. Na beraad in raadkamer heeft de voorzitter medegedeeld dat het hof de gang van zaken betreurt en dat de bewuste mail waar de advocaat-generaal naar verwijst niet voorafgaand aan de behandeling van de strafzaak van de verdachte bij het hof is terechtgekomen. Voorts heeft de voorzitter medegedeeld dat het hof zijn beslissing tot niet-ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep al in het openbaar heeft uitgesproken en dat het hof om die reden geen mogelijkheid ziet om de verdachte alsnog ontvankelijk te verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep.”
2.2.3
Een afschrift van het onder 2.2.2 genoemde e-mailbericht van 9 januari 2019 van de raadsman van de verdachte, dat zich bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevindt, houdt onder meer in:
“Refererend aan ons telefoongesprek van hedenochtend bericht ik u dat ik in verband met een zitting op hetzelfde moment elders, morgen, 10-01-19, niet in staat zal zijn te verschijnen ter (pro forma) zitting van het Hof Amsterdam in bovenvermelde zaak.
Cliënt is van oordeel ten onrechte te zijn veroordeeld.
(...)
Vriendelijk verzoek u de inhoud van dit mailbericht onder de aandacht te brengen van het Hof en rekening houdend met mijn verhinderdata een datum + tijdstip te plannen voor de inhoudelijke behandeling van deze zaak.”
2.3
Nu voormelde email kennelijk als gevolg van een administratieve, niet aan de verdachte toe te rekenen, vergissing niet tijdig aan het hof bekend was, rijst het ernstige vermoeden dat het hof - achteraf bezien - ten onrechte toepassing heeft gegeven aan artikel 416 lid 2 Sv.
2.4
Het middel is terecht voorgesteld.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
23 juni 2020.