Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
3.Beoordeling van het vijfde cassatiemiddel
4.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
5.Beslissing
30 juni 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 juni 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 19 maart 2018. De verdachte, geboren in 1980, was beschuldigd van medeplegen van afpersing, waarbij hij anderen dwong om telefoonabonnementen op hun naam af te sluiten en telefoons aan hem af te geven. De advocaat-generaal F.W. Bleichrodt had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak, met uitzondering van de duur van de gevangenisstraf en de toepassing van vervangende hechtenis.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, is overschreden. Dit leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van vier jaren naar drie jaren en tien maanden. Daarnaast heeft de Hoge Raad ambtshalve de uitspraak van het hof vernietigd voor zover daarbij vervangende hechtenis was toegepast. In plaats daarvan is bepaald dat gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de slachtoffers.
De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van de redelijke termijn in strafzaken en de noodzaak om de rechten van de verdachte te waarborgen, terwijl ook de belangen van de slachtoffers in acht worden genomen.