Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
3.Beoordeling van het vijfde namens de verdachte voorgestelde cassatiemiddel
4.Beslissing
16 juni 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 juni 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een verkrachting en doodslag op een 15-jarig meisje in 1995 door een 28-jarige verdachte. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte en de benadeelde partijen beoordeeld. De verdachte had cassatie ingesteld, waarbij zijn advocaat Th.J. Kelder cassatiemiddelen had voorgesteld. De benadeelde partijen, vertegenwoordigd door advocaat R. Korver, hebben eveneens cassatiemiddelen ingediend. De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor wat betreft de opgelegde gevangenisstraf.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak, met uitzondering van de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, is overschreden. Dit heeft geleid tot de beslissing om de opgelegde gevangenisstraf van twaalf jaren te verminderen naar elf jaren en acht maanden. De overige onderdelen van het beroep zijn verworpen.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M. Kuijer, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.