Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel
3.Beoordeling van het derde cassatiemiddel
4.Beslissing
16 juni 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 juni 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een incident bij een mestsilo in Makkinga, waarbij drie personen om het leven zijn gekomen en één persoon zwaargewond is geraakt. De verdachte, een BV, werd aangeklaagd op basis van de Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit. De Hoge Raad heeft zich gebogen over de vraag of er causaal verband bestaat tussen de verzuimen van de verdachte en het te verwachten levensgevaar of de ernstige schade aan de gezondheid van de werknemers. De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en tot vermindering van de opgelegde geldboete.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak, met uitzondering van de hoogte van de opgelegde geldboete. Het derde cassatiemiddel, dat betrekking had op de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, werd gegrond verklaard. Dit leidde tot een vermindering van de geldboete van € 100.000,- naar € 97.500,-. De Hoge Raad heeft het beroep voor het overige verworpen.
Deze uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van werkgevers onder de Arbeidsomstandighedenwet en de noodzaak om de veiligheid van werknemers te waarborgen. De Hoge Raad heeft in deze zaak de balans gezocht tussen de juridische verantwoordelijkheden van de verdachte en de bescherming van de rechten van de werknemers.