Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
16 juni 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 juni 2020 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 27 maart 2019. De verdachte, geboren in 1982, was eerder door de rechtbank veroordeeld voor vijf feiten, maar het hof sprak hem vrij van twee van deze feiten. Voor de overige drie feiten werd een strafbepaling opgelegd conform artikel 423.4 van het Wetboek van Strafvordering. De verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij zijn advocaat A.B.G.T. von Bóné een schriftuur indiende. De advocaat-generaal P.C. Vegter concludeerde dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard moest worden op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en de procureur-generaal bij de Hoge Raad kreeg de gelegenheid om advies uit te brengen. Uiteindelijk kwam de Hoge Raad tot de conclusie dat het cassatieberoep duidelijk niet kon slagen. Daarom besloot de Hoge Raad om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren, zoals toegestaan onder artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting.