In deze zaak, die voor de Hoge Raad is gebracht, hebben de eisers tot cassatie, bestaande uit een vennootschap onder firma en twee natuurlijke personen, beroep ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft een huurrechtelijke kwestie waarbij de ontbinding van een huurovereenkomst aan de orde is. De eisers stellen dat de stichting, de verweerster in cassatie, het gehuurde niet conform de bestemming gebruikt, wat volgens hen grond oplevert voor ontbinding van de huurovereenkomst. De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken in de zaak, waaronder een vonnis van de rechtbank Amsterdam en een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De Hoge Raad heeft de klachten van de eisers beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest van het hof. De Hoge Raad oordeelt dat het niet nodig is om te motiveren waarom het tot dit oordeel is gekomen, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. De Hoge Raad verwerpt het beroep en veroordeelt de eisers in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op een totaal van € 3.082,34, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet tijdig worden voldaan.