Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
9 juni 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juni 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 27 mei 2019. De verdachte, geboren in 1978, was in deze strafzaak aangeklaagd voor het medeplegen van het voorhanden hebben van munitie, in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie. De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de kwalificatie van het onder 2 bewezenverklaarde. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak, behalve wat betreft de kwalificatie van het voorhanden hebben van munitie.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het hof ten onrechte had geoordeeld dat het voorhanden hebben van munitie meermalen gepleegd was. Op basis van eerdere jurisprudentie, zoals ECLI:NL:HR:1997:ZD0737 en ECLI:NL:HR:2005:AS6030, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het voorhanden hebben van een aantal patronen van categorie III slechts één strafbaar feit oplevert. De Hoge Raad heeft de kwalificatie verbeterd en het voorhanden hebben van munitie gekwalificeerd als medeplegen van handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie. Het beroep is voor het overige verworpen.
Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige kwalificatie van strafbare feiten en de consistentie in de rechtspraak met betrekking tot de Wet wapens en munitie. De beslissing van de Hoge Raad biedt duidelijkheid over de juridische interpretatie van het voorhanden hebben van munitie en de gevolgen daarvan voor de strafrechtelijke aansprakelijkheid.