Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
7 januari 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 januari 2020 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van de verdachte tegen een verstekarrest van het Gerechtshof Amsterdam, gedateerd 15 november 2018. De verdachte, geboren in 1980, heeft het cassatieberoep ingesteld via zijn advocaat W.H. Jebbink. De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in zijn cassatieberoep. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld aan de hand van de gronden die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal.
De Hoge Raad oordeelt dat er geen bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen, omstandigheden zijn die de overschrijding van de beroepstermijn verontschuldigbaar maken. Tevens is er geen bewijs geleverd van onjuist verstrekte ambtelijke informatie die de verdachte zou kunnen helpen. Op basis van deze overwegingen heeft de Hoge Raad de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn cassatieberoep. Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren V. van den Brink en E.S.G.N.A.I. van de Griend, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.