ECLI:NL:HR:2019:990

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 juni 2019
Publicatiedatum
18 juni 2019
Zaaknummer
17/03688
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen arrest van het Gerechtshof Den Haag inzake mishandeling met noodweer(exces) verweer

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, dat op 21 april 2017 uitspraak deed in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1974. De verdachte was beschuldigd van mishandeling, bestaande uit het met kracht duwen en meermalen slaan tegen het lichaam van de aangever. De verdediging voerde een verweer van noodweer(exces) aan, waarbij werd betoogd dat onttrekking aan de aanranding geen reële optie was voor de verdachte.

De Hoge Raad heeft op 18 juni 2019 uitspraak gedaan in deze zaak. De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben concludeerde dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Echter, de Hoge Raad oordeelde dat deze overschrijding geen rechtsgevolg met zich meebracht, gezien de opgelegde straf aan de verdachte, die bestond uit een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaren, en een geldboete van €750,-, subsidiair 15 dagen hechtenis.

De Hoge Raad verwerpt het beroep, waarbij werd vastgesteld dat de middelen van cassatie niet tot cassatie konden leiden. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan door de vice-president en twee raadsheren, en is openbaar uitgesproken. De schriftuur van de advocaat van de verdachte is aan het arrest gehecht en maakt deel uit van de uitspraak.

Uitspraak

18 juni 2019
Strafkamer
nr. S 17/03688
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 21 april 2017, nummer 22/004392-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft A.P. Visser, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad zal vaststellen dat zich een overschrijding heeft voorgedaan van de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM, maar dat met de enkele constatering van die overschrijding zal worden volstaan en dat het beroep voor het overige wordt verworpen.

2.Beoordeling van de middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren, de geldboete van € 750,-, subsidiair 15 dagen hechtenis, en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
18 juni 2019.