ECLI:NL:HR:2019:989

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 juni 2019
Publicatiedatum
18 juni 2019
Zaaknummer
17/03016
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over belaging en overschrijding redelijke termijn

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 juni 2019 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 25 januari 2017 was gewezen. De verdachte, geboren in 1992, was in cassatie gegaan tegen een eerdere veroordeling voor belaging. De Hoge Raad oordeelde dat uit de beschikbare bewijsstukken niet zonder meer kon worden vastgesteld dat de verdachte zich gedurende de gehele bewezenverklaarde periode schuldig had gemaakt aan belaging. Het enkele feit dat de verdachte gedurende vier dagen meermalen telefonisch contact had opgenomen, voldeed niet aan de delictsomschrijving van artikel 285b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

De Hoge Raad merkte op dat het beroep in cassatie was ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaten R.J. Baumgardt en P. van Dongen. De Advocaat-Generaal B.F. Keulen had geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelde dat het middel niet tot cassatie kon leiden, omdat het geen rechtsvragen opriep die van belang waren voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Daarnaast werd ambtshalve beoordeeld dat de Hoge Raad meer dan twee jaar na het instellen van het cassatieberoep uitspraak deed, wat betekende dat de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) was overschreden. Ondanks deze overschrijding, oordeelde de Hoge Raad dat er geen aanleiding was om aan het oordeel dat de redelijke termijn was overschreden enige rechtsgevolg te verbinden. De Hoge Raad besloot uiteindelijk het beroep te verwerpen.

Uitspraak

18 juni 2019
Strafkamer
nr. S 17/03016
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 25 januari 2017, nummer 21/006561-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt en P. van Dongen, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
18 juni 2019.