ECLI:NL:HR:2019:988

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 juni 2019
Publicatiedatum
18 juni 2019
Zaaknummer
18/02909
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen verbeurdverklaring van voertuig inbeslaggenomen onder klaagsters zoon

In deze zaak gaat het om een beklag ex artikel 552b van het Wetboek van Strafvordering (Sv) tegen de verbeurdverklaring van een voertuig dat in beslag is genomen onder de zoon van klaagster. De Hoge Raad heeft op 18 juni 2019 uitspraak gedaan in deze cassatiezaak. De rechtbank had abusievelijk het beklag ongegrond verklaard, terwijl zij had willen beslissen dat de verbeurdverklaring van het voertuig moest worden herroepen. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank niet had beoordeeld of klaagster recht had op een geldelijke tegemoetkoming, zoals vereist door artikel 33c, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr). De Hoge Raad heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd, maar alleen voor zover het de geldelijke tegemoetkoming betreft, en de zaak terugverwezen naar de rechtbank voor herbehandeling.

De feiten van de zaak zijn als volgt: het voertuig, een motorrijtuig met beperkte snelheid (MMBS), was in beslag genomen omdat de zoon van klaagster met een snelheid van 99 kilometer per uur reed, terwijl de maximumsnelheid voor dit voertuig 25 kilometer per uur is. De rechtbank had geoordeeld dat het voertuig vatbaar was voor onttrekking aan het verkeer, maar had verzuimd om te beslissen over de geldelijke tegemoetkoming aan klaagster. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de rechtbank dit aspect had moeten overwegen, gezien de waarde van het voertuig en de omstandigheden van de zaak. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van verzoeken om geldelijke tegemoetkoming in het kader van verbeurdverklaring.

Uitspraak

18 juni 2019
Strafkamer
nr. S 18/02909 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Leeuwarden, van 28 mei 2018, nummer RK 18/3907, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552b Sv, ingediend door:
[klaagster].

1.De bestreden uitspraak

In de bestreden uitspraak ligt als het oordeel van de Rechtbank besloten dat de Rechtbank klaarblijkelijk toepassing heeft willen geven aan art. 552b, vierde en vijfde lid, Sv, zodat zij abusievelijk het beklag ongegrond heeft verklaard in plaats van gegrond en verzuimd heeft de verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen voorwerp te herroepen. De Hoge Raad leest de bestreden beschikking met verbetering van deze misslagen.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft R.P. Snorn, advocaat te Heerenveen, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing van de zaak naar de rechtbank teneinde op het bestaande beklag opnieuw te worden behandeld en afgedaan.

3.Beoordeling van het eerste middel

3.1.
Het middel klaagt dat de rechtbank in strijd met het bepaalde in art. 552b, vierde en vijfde lid, Sv een voertuig van klaagster heeft onttrokken aan het verkeer zonder dat het tegen de verbeurdverklaring gerichte klaagschrift van klaagster gegrond werd verklaard en zonder dat de verbeurdverklaring van het voertuig werd herroepen.
3.2.
Gelet op hetgeen hiervoor onder 1 is overwogen behoeft het middel geen bespreking.

4.Beoordeling van het tweede middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5.Beoordeling van het derde middel

5.1.
Het middel klaagt dat de Rechtbank geen geldelijke tegemoetkoming als bedoeld in art. 33c, tweede lid, Sr heeft toegekend.
5.2.1.
Het klaagschrift houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"Onderwerp: Klaagschrift inbeslagname MMBS voertuig (chassisnummer [001] ), Parketnr 96-212581-17 dd. 12-02-2018
Geachte heer / mevrouw,
Op 12 februari 2018 heeft u een brief gestuurd inzake inbeslagname van mijn voertuig.
Op 24 oktober 2017 is dit betreffende voertuig ingevorderd door de plaatselijke politie, omdat mijn zoon er te hard mee reed. (...)
Op 15 februari is de zaak inzake het te hard rijden van mijn zoon behandeld bij het kantongerecht te Leeuwarden. Hierbij is de straf uitgesproken van een geldboete en geen teruggave van het voertuig. Aan mijn zoon is gevraagd of hij in hoger beroep zou gaan. Hierbij niet wetende wat dit betekend heeft hij aangegeven dit niet te doen.
Mijn bezwaar is het volgende:
Het voertuig waarin gereden werd is mijn bezit en niet van mijn zoon. Hoe kan mijn bezit voor de straf van iemand anders verbeurd verklaard worden?
De boete voor het te hard rijden zou 1.200 euro zijn. De opgelegde boete is 600 euro direct en 600 euro voorwaardelijk gedurende twee jaar. Daarnaast invordering van het voertuig.
Het voertuig heeft als personenauto niet zo'n hoge waarde meer, maar als teruggekeurde auto (MMBS voertuig) heeft dit een waarde van 2.500 euro.
De boete wordt daarmee niet 1.200 euro maar
3.700 euro!!!
De berichtgeving en informatievoorziening omtrent de auto is niet correct geweest en te laat. Er is mij niet gevraagd of ik bezwaar zou hebben tegen de invordering van het voertuig, anders had ik dit zeker gedaan. D.m.v. deze brief wil ik kenbaar maken niet akkoord te gaan met de uitspraak.
Ik zou u graag willen verzoeken e.e.a. opnieuw te beoordelen."
5.2.2.
De Rechtbank heeft - zoals hiervoor onder 1 is overwogen - het klaagschrift van de klaagster gegrond verklaard en de verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen goed herroepen. Voorts heeft de Rechtbank het in beslag genomen MMBS (de Hoge Raad begrijpt: motorrijtuig met beperkte snelheid), merk Peugeot, type Partner 170C 1.9D, kenteken [kenteken] , onttrokken verklaard aan het verkeer. De bestreden beschikking houdt dienaangaande het volgende in:
"Op 24 oktober 2017 is onder verdachte [betrokkene 1] naar aanleiding van een verdenking ter zake een snelheidsovertreding een motorrijtuig met beperkte snelheid (hierna: MMBS), merk Peugeot, type Partner 170C 1.9D, kenteken [kenteken] , in beslag genomen. Tijdens de behandeling van het klaagschrift heeft klaagster gesteld eigenaresse te zijn van dit MMBS en zij heeft verzocht dat deze aan haar wordt teruggegeven.
De officier van justitie heeft gevorderd dat het klaagschrift gegrond moet worden verklaard.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Uit de stukken is gebleken dat voor het MMBS een maximumsnelheid geldt van 25 kilometer per uur. Door de politie is geconstateerd dat de zoon van klaagster op 24 oktober 2017 met het MMBS reed met een snelheid van 99 kilometer per uur. Klaagster heeft ter terechtzitting verklaard dat zij later heeft bemerkt dat haar zoon het MMBS in die zin had gemanipuleerd dat de maximumsnelheid daarvan aanzienlijk hoger was dan de toegestane maximumsnelheid van 25 kilometer per uur.
De rechtbank acht het inbeslaggenomen MMBS vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu de zoon van klaagster daarmee een forse snelheidsovertreding heeft begaan en het MMBS van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan door klaagster in strijd is met de wet of met het algemeen belang."
5.2.3.
Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevindt zich een aantekening mondeling vonnis van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, parketnummer 96-212581-17 van 15 februari 2018, in de zaak tegen [betrokkene 1] geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] , als verdachte. Deze aantekening houdt onder meer in dat [betrokkene 1] is veroordeeld ter zake van overtreding van het bepaalde in art. 21 sub a RVV 1990 (een overtreding van de maximumsnelheid), gepleegd op 24 oktober 2017. Bij de strafoplegging is tevens de verbeurdverklaring uitgesproken van "het inbeslaggenomen goed". Het vonnis houdt voorts in dat de verdachte en de Officier van Justitie afstand hebben gedaan van het recht hoger beroep in te stellen.
5.3.
Voor de beoordeling van het middel zijn de volgende bepalingen van belang:
- art. 552b Sv:
"1. De belanghebbenden, andere dan de verdachte of veroordeelde, kunnen schriftelijk zich beklagen over de verbeurdverklaring van hun toekomende voorwerpen of over de onttrekking van zodanige voorwerpen aan het verkeer. (...)
2. Het klaagschrift wordt, binnen drie maanden nadat de beslissing uitvoerbaar is geworden, ingediend ter griffie van het gerecht dat in hoogste feitelijke aanleg de beslissing heeft genomen.
(...)
4. Acht het gerecht het beklag gegrond, dan herroept het de verbeurdverklaring of de onttrekking aan het verkeer en geeft een last als bedoeld in artikel 353, tweede lid, onderdeel a of b.
5. Bij de herroeping van een verbeurdverklaring kan het gerecht de voorwerpen aan het verkeer onttrokken verklaren, indien zij daarvoor vatbaar zijn. De artikelen 33b, 33c en 35, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht zijn van overeenkomstige toepassing."
- art. 33c, tweede lid, Sr:
"De rechter kent een (...) geldelijke tegemoetkoming toe wanneer dit nodig is om te voorkomen dat de verdachte, of een ander aan wie de verbeurd verklaarde voorwerpen toebehoren, onevenredig zou worden getroffen."
5.4.
In de bestreden beschikking ligt als het oordeel van de Rechtbank besloten dat het voertuig waarop het klaagschrift betrekking heeft hetzelfde voertuig is als het voertuig waarvan de verbeurdverklaring is gelast bij het hiervoor onder 5.2.3 vermelde vonnis alsmede dat dit voertuig toebehoort aan de klaagster. De Rechtbank heeft voorts overwogen en beslist dat dit voertuig vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer en heeft kennelijk aldus toepassing gegeven aan art. 552b, vijfde lid, Sv. Die bepaling verklaart art. 33c Sr van overeenkomstige toepassing. Gelet hierop en in aanmerking genomen hetgeen in het klaagschrift is opgemerkt over de waarde van het inbeslaggenomen goed, was de Rechtbank ingevolge art. 33c, tweede lid, Sr gehouden te beoordelen of een geldelijke tegemoetkoming moest worden toegekend aan de klaagster om te voorkomen dat de klaagster onevenredig zou worden getroffen. De bestreden beschikking houdt een dergelijke beoordeling niet in.
5.5.
Het middel klaagt daarover terecht.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking, maar uitsluitend voor zover daarin niet is beslist op het verzoek tot toekenning van een geldelijke tegemoetkoming;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Leeuwarden, opdat de zaak in zoverre op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
18 juni 2019.