Uitspraak
1.De bestreden uitspraak
3.Beoordeling van het eerste middel
4.Beoordeling van het tweede middel
5.Beoordeling van het derde middel
3.700 euro!!!
6.Beslissing
18 juni 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beklag ex artikel 552b van het Wetboek van Strafvordering (Sv) tegen de verbeurdverklaring van een voertuig dat in beslag is genomen onder de zoon van klaagster. De Hoge Raad heeft op 18 juni 2019 uitspraak gedaan in deze cassatiezaak. De rechtbank had abusievelijk het beklag ongegrond verklaard, terwijl zij had willen beslissen dat de verbeurdverklaring van het voertuig moest worden herroepen. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank niet had beoordeeld of klaagster recht had op een geldelijke tegemoetkoming, zoals vereist door artikel 33c, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr). De Hoge Raad heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd, maar alleen voor zover het de geldelijke tegemoetkoming betreft, en de zaak terugverwezen naar de rechtbank voor herbehandeling.
De feiten van de zaak zijn als volgt: het voertuig, een motorrijtuig met beperkte snelheid (MMBS), was in beslag genomen omdat de zoon van klaagster met een snelheid van 99 kilometer per uur reed, terwijl de maximumsnelheid voor dit voertuig 25 kilometer per uur is. De rechtbank had geoordeeld dat het voertuig vatbaar was voor onttrekking aan het verkeer, maar had verzuimd om te beslissen over de geldelijke tegemoetkoming aan klaagster. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de rechtbank dit aspect had moeten overwegen, gezien de waarde van het voertuig en de omstandigheden van de zaak. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van verzoeken om geldelijke tegemoetkoming in het kader van verbeurdverklaring.