Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
18 juni 2019.
Hoge Raad
Op 18 juni 2019 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatiezaak tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 27 oktober 2017 was gewezen. De zaak betreft een beroep in cassatie ingesteld door de verdachte, die werd bijgestaan door advocaat J.W.E. Luiten uit Maastricht. De verdachte was betrokken bij een strafzaak die betrekking had op witwassen, zoals omschreven in artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht. De advocaat heeft een middel van cassatie voorgesteld, dat aan het arrest is gehecht.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. De Hoge Raad oordeelde dat, gezien artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, er geen nadere motivering nodig was, omdat het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen. Dit arrest is gewezen door vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting. De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, vooral in zaken die betrekking hebben op witwassen en de bewijsvoering daarvan.