Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
18 juni 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 15 juni 2017 uitspraak deed in een strafzaak. De Hoge Raad behandelt het beroep in cassatie op 18 juni 2019 onder nummer 17/03088. De zaak betreft openlijke geweldpleging, zoals omschreven in artikel 141, lid 1 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte heeft een middel van cassatie voorgesteld, dat is gehecht aan de schriftuur. De Advocaat-Generaal, F.W. Bleichrodt, heeft geconcludeerd dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk moet worden verklaard op basis van artikel 80a van de Wet op de Rechterlijke Organisatie.
De Hoge Raad beoordeelt het middel en constateert dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de vordering van de benadeelde partij integraal dient te worden toegewezen. De Hoge Raad verwijst naar eerdere gronden die zijn vermeld in een ander arrest (ECLI:NL:HR:2019:901) en concludeert dat het middel terecht is voorgesteld. De beslissing van de Hoge Raad is om de bestreden uitspraak te vernietigen, maar alleen wat betreft de strafoplegging en de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij. De zaak wordt terugverwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zodat deze opnieuw kan worden berecht en afgedaan.
Deze uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de behandeling van vorderingen van benadeelde partijen in strafzaken, vooral in het kader van openlijke geweldpleging. De Hoge Raad benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige motivering bij de toewijzing van dergelijke vorderingen.