Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
29 januari 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 20 september 2017 is gewezen in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in Saoedi-Arabië in 1997. De zaak betreft onder andere de poging tot afpersing en openlijke geweldpleging die plaatsvond in Drachten. De verdachte heeft het cassatieberoep ingesteld, waarbij zijn advocaat G. Spong uit Amsterdam een schriftuur heeft ingediend. Deze schriftuur is aan het arrest gehecht en maakt daar deel van uit.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, of dat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
De uitspraak is gedaan op 29 januari 2019 door de Hoge Raad der Nederlanden, waarbij de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren A.J.A. van Dorst en Y. Buruma. De beslissing werd uitgesproken ter openbare terechtzitting, in aanwezigheid van de waarnemend griffier S.P. Bakker.