Uitspraak
wonende te [woonplaats] ,
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
14 juni 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 juni 2019 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van betrokkene, die woonachtig is in [woonplaats]. Betrokkene had beroep in cassatie ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 14 januari 2019 was gegeven in de zaak C/02/353720 FA RK 19/110. De rechtbank had een voorlopige machtiging verleend op basis van een geneeskundige verklaring van een specialist ouderengeneeskunde, waarin dementie was gediagnosticeerd. De Hoge Raad verwijst naar de relevante wetgeving, waaronder artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO) en de Wet Bopz, die van toepassing zijn op deze zaak. De officier van justitie bij het arrondissementsparket Zeeland-West-Brabant was als verweerder in cassatie betrokken, maar is niet verschenen en heeft geen verweerschrift ingediend. De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal was om het cassatieberoep te verwerpen. De advocaat van betrokkene heeft schriftelijk op deze conclusie gereageerd. De Hoge Raad heeft de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet gegrond bevonden. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden en dat er geen nadere motivering nodig is, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, en deze beschikking is openbaar uitgesproken door raadsheer M.V. Polak.