Uitspraak
verblijvende te [plaats],
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
14 juni 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 juni 2019 uitspraak gedaan in een cassatieberoep dat was ingesteld door de betrokkene, die verblijft in een psychiatrisch ziekenhuis. De zaak betreft een verzoek van de Officier van Justitie in het arrondissement Oost-Nederland om een voorlopige machtiging, terwijl de betrokkene in het kader van een voorwaardelijke schorsing van zijn voorlopige hechtenis in het ziekenhuis verbleef. De betrokkene stelde dat er sprake was van misbruik van bevoegdheid door de Officier van Justitie. De Hoge Raad verwijst naar de beschikking van de rechtbank Gelderland van 13 november 2018, waartegen het cassatieberoep was ingesteld. De Officier van Justitie verzocht om het beroep te verwerpen, en de conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers was eveneens gericht op verwerping van het cassatieberoep. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die in het middel waren aangevoerd niet tot cassatie konden leiden, en dat dit geen nadere motivering behoefde, gezien artikel 81 lid 1 RO. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt daarmee de eerdere beslissing van de rechtbank.