ECLI:NL:HR:2019:910

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 juni 2019
Publicatiedatum
12 juni 2019
Zaaknummer
17/03112
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van niet-ontvankelijkverklaring in hoger beroep wegens onduidelijke volmacht en tijdige indiening

In deze zaak gaat het om de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw, had op 15 december 2016 een brief per fax verzonden naar de rechtbank waarin hij verzocht om een appelschriftuur in te dienen. De raadsvrouw had in deze brief een volmacht verleend aan de griffiemedewerker om het hoger beroep in te stellen. Echter, het hof oordeelde dat het hoger beroep niet tijdig was ingesteld, omdat de volmacht niet correct was geformuleerd en de appelschriftuur pas op 20 december 2016 was ingediend. De raadsvrouw voerde aan dat er sprake was van een verschrijving in de brief en dat er telefonisch contact was geweest met de griffie, waaruit bleek dat het hoger beroep op goede wijze was ingesteld. Het hof hield echter vast aan zijn oordeel dat de volmacht niet rechtsgeldig was en verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep. De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet voldoende rekening had gehouden met de omstandigheden van de zaak, waaronder de verschrijving en de mededeling van de griffiemedewerker. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam voor een nieuwe behandeling.

Uitspraak

11 juni 2019
Strafkamer
nr. S 17/03112
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 23 juni 2017, nummer 23/004711-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben G.A. Jansen en Th.O.M. Dieben, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De raadslieden hebben daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt over de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het hoger beroep.
2.2.1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof houdt in dat aldaar zijn verschenen de verdachte en zijn raadsvrouwe mr. S.S.L. Haimé, advocaat te Amsterdam. Voorts houdt het proces-verbaal onder meer het volgende in:
"De voorzitter stelt de ontvankelijkheid van het hoger beroep aan de orde en deelt mede dat hij in het dossier de volgende stukken heeft aangetroffen:
- het proces-verbaal ter terechtzitting in eerste aanleg van 18 november 2016 waaruit blijkt dat de verdachte en diens raadsvrouw ter terechtzitting in eerste aanleg verschenen zijn;
- het vonnis van de rechtbank van 2 december 2016;
- een brief van de raadsvrouw van de verdachte van 15 december 2016 met als onderwerp 'indienen appelschriftuur' met als bijlage een appelschriftuur, per fax verstuurd en op die datum bij de strafgriffie ingekomen;
- een brief van de raadsvrouw van de verdachte van
20 december 2016 met als onderwerp 'volmacht indienen appel' eveneens met als bijlage de appelschriftuur welke op 20 december 2016 is ingekomen.
De voorzitter deelt mede dat:
- hij een aantekening heeft gezien op de akte instellen rechtsmiddel - van naar hij aanneemt de griffier bij de rechtbank - dat op 15 december 2016 een appelschriftuur is ingediend maar dat er toen nog geen appel was ingediend;
- uitgaande van het vonnis van 2 december 2016 en gelet op artikel 408, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering hoger beroep tijdig kon worden ingesteld tot en met 16 december 2016;
- het indienen van de appelschriftuur in een andere bepaling, artikel 410, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, is geregeld.
De voorzitter vraagt de raadsvrouw op grond waarvan het hof moet aannemen dat het hoger beroep tijdig is ingesteld.
De raadsvrouw deelt mede:
In de bijlage bij de brief van 15 december 2016 is sprake van een verschrijving. Ik was die dag niet op kantoor aanwezig; mijn stagiaire heeft de fax verzonden. Ik heb haar meegenomen zodat u dat desgewenst van haar zelf kan vernemen.
De voorzitter deelt mede dat het hof niet over de genoemde bijlage beschikt.
De raadsvrouw deelt mede:
Ik bedoel de brief van 15 december 2016. Daarin staat 'Tevens machtig ik de strafgriffie de appelschriftuur in te dienen'; dat moet 'het hoger beroep' zijn.
Mijn stagiaire heeft de strafgriffie gebeld en heeft gevraagd of de fax ontvangen was en of het hoger beroep op die wijze goed was ingesteld. De strafgriffie gaf te kennen dat het appel op die wijze goed was ingediend.
Ik heb zelf na het weekend telefonisch contact gehad met de strafgriffie. Toen ik informeerde naar de appelakte werd mij verteld dat er geen hoger beroep was ingesteld. Ik heb daarop gereageerd met de mededeling dat in de brief staat 'tevens appel indienen' maar zij wees mij erop dat het niet zo was en dat er 'schriftuur' stond. Toen zij mij erop had gewezen, heb ik onmiddellijk appel ingesteld.
Wij hebben een bevestiging van de strafgriffie in de akte instellen rechtsmiddel dat het appel op de juiste manier is ingediend, zodat wij in de veronderstelling verkeerden dat het op goede wijze was ingediend. Ik ga u verzoeken mijn cliënt, gelet op de mededeling van de medewerker van de griffie, in zijn hoger beroep ontvankelijk te verklaren.
De verdachte wordt in de gelegenheid gesteld het woord te voeren en verklaart dat hij niets wil toevoegen.
De advocaat-generaal merkt op dat de brief van 15 december 2016 waarnaar de raadsvrouw verwijst, haar brief is en ook door haar ondertekend is.
De raadsvrouw deelt mede:
Het is in principe mijn brief, alleen is de brief in mijn afwezigheid door mijn stagiaire verstuurd.
De voorzitter vraagt de raadsvrouw of de handtekening onderaan die brief haar handtekening is.
De raadsvrouw beaamt dat.
(...)
De raadsvrouw deelt mede:
Ik blijf bij het standpunt dat het appel rechtens is ingesteld. Als mijn stagiaire was medegedeeld dat het appel niet goed was ingediend, had zij direct actie ondernomen. Zij heeft twee keer gebeld.
Er staat dat er wordt gemachtigd om appelschriftuur in te stellen; het is een verschrijving, hiermee wordt bedoeld gemachtigd om appel in te stellen.
De voorzitter merkt op dat dat niet in de brief staat.
De raadsvrouw deelt mede:
Als mijn stagiaire het direct had gehoord, had zij actie ondernomen. Er is ook een bevestiging van de griffie gekomen.
De voorzitter merkt op dat hij de aantekening op de akte instellen hoger beroep heeft gezien.
De raadsvrouw deelt mede dat er een bevestiging is en dat haar stagiaire op 15 december 2016 met de griffie heeft gebeld.
De voorzitter deelt mede dat het vaststaat dat op 15 december 2016 geen akte instellen hoger beroep is opgemaakt.
De raadsvrouw deelt mede:
Dat is niet gebeurd en daarom is er maandag gebeld.
(...)"
2.2.2.
Voormelde brief van de raadsvrouwe van de verdachte van 15 december 2016 bevindt zich bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken. Deze brief - die per telefax is verzonden en blijkens de daarop geplaatste stempel op 15 december 2016 ter griffie van de Rechtbank Amsterdam is ontvangen - houdt onder meer het volgende in:
"(...)
Amsterdam, 15 december 2016
(...)
Onderwerp: indienen appelschriftuur
Geachte heer/mevrouw,
Hierbij dien ik namens cliënt, [verdachte] , (...) een appelschriftuur in tegen het vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank te Amsterdam op 2 december 2016, in de zaak met parketnummer (...). Het appelschriftuur treft u aan in de bijlage.
Tevens machtig ik de strafgriffie om namens ondergetekende het appelschriftuur in te dienen.
Ik ga ervan uit u voldoende te hebben geïnformeerd.
Graag ontvang ik van u een bevestiging van dit schrijven retour.
Met vriendelijke groet,
S.S.L. Haimé."
2.2.3.
De aan voormelde brief gehechte appelschriftuur houdt onder meer het volgende in:
"(...)
Appelschriftuur (artikel 410 Wetboek van Strafvordering)
(...)
Geeft eerbiedig te kennen:
[verdachte] , (...) voor deze gelegenheid woonplaats kiezende op het adres (...), ten kantore van mr. S.S.L. Haimé, die door hem bepaaldelijk is gemachtigd dit appelschriftuur te ondertekenen en in te dienen:
dat de meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam op 2 december 2016 bij vonnis in de zaak met parketnummer (...) appellant heeft veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 (drie) dagen ter zake van het overtreden van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht, voor de overige tenlastegelegde feiten, is appellant vrijgesproken;
dat appellant van voormeld vonnis op 15 december 2016 partieel hoger beroep heeft ingesteld tegen de feiten waarvoor hij is veroordeeld, omdat appellant meent dat de feiten niet voldoende wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
De verdediging behoudt zich het recht voor eventueel nadere grieven op een later tijdstip aan u kenbaar te maken.
(...)"
2.2.4.
Voormelde brief van de raadsvrouwe van de verdachte van 20 december 2016 bevindt zich bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken. Deze brief - die blijkens de daarop geplaatste stempel op 20 december 2016 ter griffie van de Rechtbank Amsterdam is ontvangen - houdt onder meer het volgende in:
"(...)
Amsterdam, 20 december 2016
(...)
Betreft: volmacht indienen appel
Geachte mevrouw,
Bijgaand zend ik u nogmaals namens cliënt [verdachte] , (...) een appelschriftuur tegen het vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank te Amsterdam van 2 december jl. (...).
Voorts zend ik u bijgaand expliciet een volmacht waar:
Ondergetekende door cliënt bepaaldelijk is gevolmachtigd om hoger beroep in te stellen en verleent bijzondere volmacht aan een medewerker van de griffie om namens cliënt het hoger beroep in te stellen.
Tot slot verzoekt appellant hierbij de uitreiking van de oproeping te doen op het volgende adres van gemachtigde. (...)"
2.2.5.
De op naam van de verdachte gestelde "akte instellen rechtsmiddel" van 20 december 2016 met betrekking tot het vonnis in eerste aanleg van de Rechtbank van 2 december 2016, houdt onder meer in:
"Er is op 15 december 2016 een appelschriftuur ingediend door mr. S.S.L. Haimé, maar toen was er nog geen appel ingediend. Per abuis hebben collega's telefonisch beaamd dat hiermee de volmacht voor het indienen van het hoger beroep goed was. Deze is tevens ook bij de akte van hoger beroep geniet."
2.2.6.
Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het namens hem ingestelde hoger beroep en heeft daartoe het volgende overwogen:
"De verdachte is op 18 november 2016 ter terechtzitting van de rechtbank Amsterdam verschenen en bij vonnis van 2 december 2016 veroordeeld.
Op 15 december 2016 is bij de rechtbank Amsterdam, per faxbericht, een brief van de raadsvrouw ingekomen met als onderwerp 'indienen appelschriftuur' met als bijlage de appelschriftuur. In die brief wordt geen volmacht gegeven tot het instellen van hoger beroep.
Op 20 december 2016 is bij de rechtbank Amsterdam, per faxbericht, een brief van de raadsvrouw ingekomen met als onderwerp 'volmacht indienen appel'.
Gelet op het voorafgaande is het hof van oordeel dat tegen het vonnis van 2 december 2016, namens de verdachte, niet binnen veertien dagen hoger beroep is ingesteld, maar eerst op 20 december 2016, zodat het instellen van het hoger beroep tardief is. De enkele mededeling van een medewerker van de strafgriffie op
15 december 2016 dat het hoger beroep op goede wijze was ingesteld - zoals de raadsvrouw heeft bepleit - ontslaat de rechtskundige raadsvrouw niet van de verplichting om tijdig en op juiste wijze hoger beroep in te stellen.
Nu het hoger beroep niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn is ingesteld zal de verdachte daarin niet-ontvankelijk worden verklaard."
2.3.
Het Hof heeft kennelijk geoordeeld dat niettegenstaande de "mededeling van een medewerker van de strafgriffie op 15 december 2016 dat het hoger beroep op goede wijze was ingesteld", de raadsvrouwe niet erop mocht vertrouwen dat op 15 december 2016 een appelakte zou worden opgemaakt noch dat haar brief van 15 december 2016 als een rechtsgeldige volmacht tot het instellen van hoger beroep zou worden aangemerkt en daarop zijn uiteindelijke oordeel gegrond dat het hoger beroep niet tijdig is ingesteld.
2.4.1.
Dat oordeel van het Hof is niet begrijpelijk gelet op hetgeen de raadsvrouwe van de verdachte blijkens het proces-verbaal ter terechtzitting in hoger beroep heeft aangevoerd aangaande een verschrijving (ten aanzien van de machtiging) in haar brief van 15 december 2016 en aangaande het telefonisch contact op 15 december 2016 tussen een medewerker van de Griffie en een medewerker van haar kantoor, zoals ook verwoord in de akte instellen rechtsmiddel.
2.4.2.
Opmerking verdient dat in hoger beroep een eventueel verzuim in een volmacht voor gedekt moet worden gehouden indien ter terechtzitting in hoger beroep de verdachte of een door hem op de voet van art. 279 Sv gemachtigde raadsman is verschenen en deze aldaar - zonodig daarnaar uitdrukkelijk gevraagd - heeft verklaard dat aan de verlening van de (onvolkomen) volmacht de wens van de verdachte ten grondslag lag om (op rechtsgeldige wijze) hoger beroep te doen instellen (vgl. HR 20 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV6999).
2.5.
Het middel slaagt. Dit leidt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak. Gelet hierop behoeft het tweede middel geen bespreking.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
11 juni 2019.