Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof houdt in dat aldaar zijn verschenen de verdachte en zijn raadsvrouwe mr. S.S.L. Haimé, advocaat te Amsterdam. Voorts houdt het proces-verbaal onder meer het volgende in:
"De voorzitter stelt de ontvankelijkheid van het hoger beroep aan de orde en deelt mede dat hij in het dossier de volgende stukken heeft aangetroffen:
- het proces-verbaal ter terechtzitting in eerste aanleg van 18 november 2016 waaruit blijkt dat de verdachte en diens raadsvrouw ter terechtzitting in eerste aanleg verschenen zijn;
- het vonnis van de rechtbank van 2 december 2016;
- een brief van de raadsvrouw van de verdachte van 15 december 2016 met als onderwerp 'indienen appelschriftuur' met als bijlage een appelschriftuur, per fax verstuurd en op die datum bij de strafgriffie ingekomen;
- een brief van de raadsvrouw van de verdachte van
20 december 2016 met als onderwerp 'volmacht indienen appel' eveneens met als bijlage de appelschriftuur welke op 20 december 2016 is ingekomen.
De voorzitter deelt mede dat:
- hij een aantekening heeft gezien op de akte instellen rechtsmiddel - van naar hij aanneemt de griffier bij de rechtbank - dat op 15 december 2016 een appelschriftuur is ingediend maar dat er toen nog geen appel was ingediend;
- uitgaande van het vonnis van 2 december 2016 en gelet op artikel 408, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering hoger beroep tijdig kon worden ingesteld tot en met 16 december 2016;
- het indienen van de appelschriftuur in een andere bepaling, artikel 410, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, is geregeld.
De voorzitter vraagt de raadsvrouw op grond waarvan het hof moet aannemen dat het hoger beroep tijdig is ingesteld.
De raadsvrouw deelt mede:
In de bijlage bij de brief van 15 december 2016 is sprake van een verschrijving. Ik was die dag niet op kantoor aanwezig; mijn stagiaire heeft de fax verzonden. Ik heb haar meegenomen zodat u dat desgewenst van haar zelf kan vernemen.
De voorzitter deelt mede dat het hof niet over de genoemde bijlage beschikt.
De raadsvrouw deelt mede:
Ik bedoel de brief van 15 december 2016. Daarin staat 'Tevens machtig ik de strafgriffie de appelschriftuur in te dienen'; dat moet 'het hoger beroep' zijn.
Mijn stagiaire heeft de strafgriffie gebeld en heeft gevraagd of de fax ontvangen was en of het hoger beroep op die wijze goed was ingesteld. De strafgriffie gaf te kennen dat het appel op die wijze goed was ingediend.
Ik heb zelf na het weekend telefonisch contact gehad met de strafgriffie. Toen ik informeerde naar de appelakte werd mij verteld dat er geen hoger beroep was ingesteld. Ik heb daarop gereageerd met de mededeling dat in de brief staat 'tevens appel indienen' maar zij wees mij erop dat het niet zo was en dat er 'schriftuur' stond. Toen zij mij erop had gewezen, heb ik onmiddellijk appel ingesteld.
Wij hebben een bevestiging van de strafgriffie in de akte instellen rechtsmiddel dat het appel op de juiste manier is ingediend, zodat wij in de veronderstelling verkeerden dat het op goede wijze was ingediend. Ik ga u verzoeken mijn cliënt, gelet op de mededeling van de medewerker van de griffie, in zijn hoger beroep ontvankelijk te verklaren.
De verdachte wordt in de gelegenheid gesteld het woord te voeren en verklaart dat hij niets wil toevoegen.
De advocaat-generaal merkt op dat de brief van 15 december 2016 waarnaar de raadsvrouw verwijst, haar brief is en ook door haar ondertekend is.
De raadsvrouw deelt mede:
Het is in principe mijn brief, alleen is de brief in mijn afwezigheid door mijn stagiaire verstuurd.
De voorzitter vraagt de raadsvrouw of de handtekening onderaan die brief haar handtekening is.
De raadsvrouw beaamt dat.
(...)
De raadsvrouw deelt mede:
Ik blijf bij het standpunt dat het appel rechtens is ingesteld. Als mijn stagiaire was medegedeeld dat het appel niet goed was ingediend, had zij direct actie ondernomen. Zij heeft twee keer gebeld.
Er staat dat er wordt gemachtigd om appelschriftuur in te stellen; het is een verschrijving, hiermee wordt bedoeld gemachtigd om appel in te stellen.
De voorzitter merkt op dat dat niet in de brief staat.
De raadsvrouw deelt mede:
Als mijn stagiaire het direct had gehoord, had zij actie ondernomen. Er is ook een bevestiging van de griffie gekomen.
De voorzitter merkt op dat hij de aantekening op de akte instellen hoger beroep heeft gezien.
De raadsvrouw deelt mede dat er een bevestiging is en dat haar stagiaire op 15 december 2016 met de griffie heeft gebeld.
De voorzitter deelt mede dat het vaststaat dat op 15 december 2016 geen akte instellen hoger beroep is opgemaakt.
De raadsvrouw deelt mede:
Dat is niet gebeurd en daarom is er maandag gebeld.
(...)"