De bewijsmiddelen waarop deze bewezenverklaring steunt, zijn weergegeven in de conclusie van de plaatsvervangend Advocaat-Generaal onder 7. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"A.
De verdediging heeft bepleit dat het hof verdachte vrij zal spreken (...). Ter onderbouwing van dit standpunt is - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat het recht van de verdediging om getuigen à charge te (doen) ondervragen als bedoeld in artikel 6 lid 3 onder d EVRM is geschonden, nu aangeefster [slachtoffer] door haar overlijden niet meer als getuige kan worden gehoord. Nu de verdediging onvoldoende in de gelegenheid is geweest aangeefster [slachtoffer] te ondervragen dient de in de aangifte door haar afgelegde verklaring te worden uitgesloten van het bewijs, waardoor niet langer is voldaan aan het wettelijke bewijsminimum. De verklaring van [slachtoffer] is bovendien aan te merken als onbetrouwbaar, aldus de verdediging.
(...)
B.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen leidt het hof de navolgende feiten en omstandigheden af. Aangeefster [slachtoffer] heeft verklaard dat zij op 27 oktober 2011 door verdachte is meegesleurd naar zijn woning aan de [a-straat 1] te Roermond en dat zij - eenmaal in de woning - door verdachte is meegetrokken naar de slaapkamer op de bovenverdieping van die woning en over het bed heen is gesleept. Hierbij kwam [slachtoffer] op haar rug te liggen. [slachtoffer] heeft verder verklaard dat verdachte bovenop haar is gaan zitten en de sjaal - die zij om haar nek droeg - heeft aangedraaid, waardoor zij weinig lucht kreeg. Op een gegeven moment heeft verdachte haar sjaal losgelaten, waarna hij zijn vlakke hand over de mond en neus van [slachtoffer] legde. [slachtoffer] heeft verklaard dat zij hierdoor helemaal geen lucht meer kreeg en dat verdachte, toen zij schreeuwde, zijn vlakke hand nog harder over haar mond en neus drukte. Vervolgens heeft verdachte de sjaal van [slachtoffer] wederom vastgepakt. [slachtoffer] hoorde dat verdachte zei "je was van mij en je blijft van mij", waarna verdachte haar op enig moment losliet. Op diezelfde dag, 27 oktober 2011, heeft [betrokkene] (huisarts te Venlo) letsel bij [slachtoffer] geconstateerd. Dit letsel bestond uit lange rode strepen in de nek en petechiën rond de ogen en op beide oogleden. Aan de binnenzijde van de onderste oogleden was links en rechts bovendien een tweetal rode vaatjes/strepen te zien. Volgens voornoemde huisarts ontstaan petechiën in het algemeen door drukverhoging in de vaten, bijvoorbeeld doordat bij verwurging wel de afvoer maar niet de toevoer van bloed wordt afgesloten. De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben het vorenomschreven letsel eveneens waargenomen. Tot slot heeft verdachte tegenover de politie verklaard dat hij op 27 oktober 2011 een heftige ruzie met [slachtoffer] heeft gehad in zijn woning aan de [a-straat ] te Roermond en dat [slachtoffer] destijds een sjaal droeg.
Gelet op de door het hof gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 27 oktober 2011 verwurgingshandelingen heeft verricht bij aangeefster [slachtoffer] .
C.
Ten aanzien van het verweer van de verdediging strekkende tot bewijsuitsluiting van de verklaring van aangeefster [slachtoffer] wegens schending van het ondervragingsrecht als bedoeld in artikel 6 lid 3 onder d EVRM dan wel wegens de onbetrouwbaarheid van deze verklaring, overweegt het hof als volgt.
Aangeefster [slachtoffer] heeft op 29 oktober 2011 aangifte tegen verdachte gedaan en heeft in dat kader tegenover de politie een voor verdachte belastende verklaring afgelegd. Op 15 maart 2012 heeft [slachtoffer] geprobeerd haar aangifte in te trekken, waarbij zij heeft opgemerkt dat hetgeen zij in haar aangifte heeft verklaard wel degelijk is gebeurd. Op 3 april 2012 heeft [slachtoffer] wederom te kennen gegeven dat zij haar aangifte wilde intrekken. Hierbij is zij niet inhoudelijk teruggekomen op haar eerder afgelegde belastende verklaring. Blijkens een emailbericht heeft de poortraadsheer van dit hof op 12 februari 2016 aan de verdediging laten weten dat het verzoek om (onder andere) [slachtoffer] bij de raadsheer-commissaris als getuige te laten horen was toegewezen. Echter, voordat dit getuigenverhoor heeft plaatsgevonden is [slachtoffer] - blijkens een akte van overlijden - op 12 oktober 2016 overleden.
Op grond van het vorenstaande stelt het hof vast dat de verdediging haar ondervragingsrecht door het overlijden van [slachtoffer] niet heeft kunnen uitoefenen. Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat dit niet resulteert in een schending van het ondervragingsrecht als bedoeld in artikel 6 lid 3 onder d EVRM. Zo is de verklaring van aangeefster [slachtoffer] niet het enige of beslissende bewijs in de onderhavige zaak. De verklaring van [slachtoffer] vindt immers steun in de overige bewijsmiddelen, in het bijzonder in de constatering van het letsel door een huisarts en twee verbalisanten, in de getuigenverklaring van [getuige 1] en in de verklaring van verdachte, voor zover die inhoudt dat hij en [slachtoffer] op 27 oktober 2011 een heftige ruzie hebben gehad in zijn woning aan de [a-straat ] in Roermond. Bovendien is het nadeel dat de verdachte ondervindt van het niet als getuige kunnen (doen) horen van [slachtoffer] naar het oordeel van het hof voldoende gecompenseerd. Deze compensatie heeft in de eerste plaats plaatsgevonden door [getuige 2] - op verzoek van de verdediging - als getuige te horen bij de raadsheer-commissaris. In de tweede plaats is de belastende verklaring van [slachtoffer] ter terechtzitting in hoger beroep uitvoerig voorgehouden en heeft de verdediging de gelegenheid gekregen (de betrouwbaarheid van) deze verklaring ter discussie te stellen. Het hof ziet dan ook geen aanleiding de verklaring van aangeefster [slachtoffer] om die reden van het bewijs uit te sluiten.
Voorts overweegt het hof dat [slachtoffer] - hoewel zij heeft geprobeerd haar aangifte in te trekken - niet inhoudelijk is teruggekomen op haar de verdachte belastende, bij de politie afgelegde verklaring. Nu de verklaring van [slachtoffer] bovendien in belangrijke mate steun vindt in andere bewijsmiddelen, heeft het hof geen reden om aan de betrouwbaarheid van haar verklaring te twijfelen. Het hof zal haar verklaring dan ook bezigen tot het bewijs."