ECLI:NL:HR:2019:889

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 juni 2019
Publicatiedatum
6 juni 2019
Zaaknummer
18/02975
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep in strafzaak wegens poging doodslag

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 juni 2019 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 19 april 2018. De zaak betreft een verdachte die is aangeklaagd voor poging doodslag door met een mes in de hals/nek te steken, wat valt onder artikel 287 jo. 45 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte heeft zich in cassatie beroepen op noodweer(exces) volgens artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht.

De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit is genomen op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij de Hoge Raad oordeelt dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. De Hoge Raad concludeert dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, of dat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.

De uitspraak is gedaan door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren V. van den Brink en E.S.G.N.A.I. van de Griend, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting. De schriftuur die door de advocaten H. Sytema en C.M.H. van Vliet is ingediend, is aan het arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/02975
Datum11 juni 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 19 april 2018, nummer 22/004601-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben H. Sytema en C.M.H. van Vliet, beiden advocaat te 's-Gravenhage, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
11 juni 2019.