Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
11 juni 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 juni 2019 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 13 maart 2018. Het beroep in cassatie is ingesteld door de verdachte, die werd bijgestaan door advocaat B.C. Swier uit Amsterdam. De zaak betreft de te koop aanbieden en voorhanden hebben van stoffen en voorwerpen die bestemd zijn ter voorbereiding of vergemakkelijking van bedrijfs- of beroepsmatige hennepteelt, zoals geregeld in artikel 11a van de Opiumwet.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het beroep, dan wel dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te zijn door de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de grenzen van de ontvankelijkheid in cassatie verduidelijkt, vooral in zaken die betrekking hebben op de Opiumwet. De beslissing benadrukt dat niet alleen de inhoud van de klachten, maar ook het belang van de partij bij het cassatieberoep cruciaal is voor de beoordeling door de Hoge Raad.