In deze zaak hebben de erfgenamen van [A] beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft de rioolheffingen die aan [A] zijn opgelegd door de gemeente Nijmegen voor de jaren 2010 en 2011. De uitspraak van het Hof, gedateerd 28 augustus 2018, was een hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Gelderland. De Rechtbank had eerder de aanslagen in de rioolheffing beoordeeld onder de nummers AWB 12/5479, AWB 12/5482, AWB 12/5533 en AWB 12/5534.
De Hoge Raad heeft de middelen die door de belanghebbenden zijn voorgesteld, beoordeeld. De Hoge Raad oordeelt dat de voorgestelde middelen niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat er geen nadere motivering nodig is wanneer de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft. Het arrest is openbaar uitgesproken op 7 juni 2019 en is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, met de waarnemend griffier aanwezig.