In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 juni 2019 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 augustus 2018. Het hoger beroep van belanghebbende was gericht tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Gelderland, die betrekking had op de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de rioolheffing voor het jaar 2011 door de gemeente Nijmegen. De belanghebbende heeft verschillende middelen voorgesteld in het cassatieberoep, maar de Hoge Raad oordeelde dat deze middelen niet tot cassatie konden leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij de Hoge Raad concludeert dat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond.