ECLI:NL:HR:2019:871

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 juni 2019
Publicatiedatum
6 juni 2019
Zaaknummer
18/04248
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen uitspraak over rioolheffing gemeente Nijmegen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 juni 2019 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 augustus 2018. Het hoger beroep van belanghebbende was gericht tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Gelderland, die betrekking had op de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de rioolheffing voor het jaar 2011 door de gemeente Nijmegen. De belanghebbende heeft verschillende middelen voorgesteld in het cassatieberoep, maar de Hoge Raad oordeelde dat deze middelen niet tot cassatie konden leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij de Hoge Raad concludeert dat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond.

Uitspraak

Hoge Raad der Nederlanden
Derde Kamer
Nr. 18/04248
7 juni 2019
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Arnhem-Leeuwardenvan 28 augustus 2018, nr. 17/00200, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 12/5483) betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2011 opgelegde aanslag in de rioolheffing van de gemeente Nijmegen.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal middelen voorgesteld.

2.Beoordeling van de middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G. de Groot als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op
7 juni 2019.