Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste en het tweede middel
3.Beoordeling van het derde middel
4.Beslissing
22 januari 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, waarbij de verdachte, geboren in 1979, is veroordeeld voor poging tot doodslag. De verdachte heeft haar echtgenoot in de slaapkamer met een mes in het hoofd, de nek en de borst gestoken, en heeft geprobeerd hem te verstikken door een kussen op zijn neus en mond te plaatsen. Daarnaast heeft zij hem met kracht in het gezicht geslagen. De Hoge Raad behandelt klachten van de verdachte over de afwijzing van verzoeken tot het horen van de aangeefster als getuige en nader deskundigenonderzoek naar bloed dat in de slaapkamer is aangetroffen. De plaatsvervangend Advocaat-Generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar alleen wat betreft de hoogte van de opgelegde straf. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen van de verdachte niet tot cassatie kunnen leiden, met uitzondering van het derde middel dat betrekking heeft op de redelijke termijn in de cassatiefase. Dit middel is gegrond, wat leidt tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van vijf jaren en zes maanden naar vijf jaren en vijf maanden. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en verwerpt het beroep voor het overige.