Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.Beslissing
4 juni 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1953. De verdachte is beschuldigd van (poging tot) actieve omkoping, waarbij hij geld aan politieambtenaren heeft aangeboden in ruil voor stemmen op zijn politieke partij tijdens de verkiezingen in Sint Maarten. De zaak betreft meerdere gepleegde feiten en is onderworpen aan artikel 132 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen (SrNA).
Het beroep in cassatie is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door zijn advocaat C. Reijntjes-Wendenburg. De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de middelen van cassatie beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit behoeft geen nadere motivering, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft ook ambtshalve de bestreden uitspraak beoordeeld. Het is vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is overschreden. Gezien de aan de verdachte opgelegde geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en de geldboete van NAf 300,-, is er echter geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enige rechtsgevolg te verbinden. De Hoge Raad heeft het beroep uiteindelijk verworpen op 4 juni 2019.