Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
“De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte opnieuw van de gehele tenlastelegging zal worden vrijgesproken. Daartoe heeft zij aangevoerd dat het bewijst tekortschiet om te kunnen vaststellen dat de verdachte bij de ontmoeting met medeverdachte [medeverdachte 1] zijn identiteitskaart of paspoort heeft afgegeven en evenmin dat die ontmoeting is benut om de kiesgerechtigheid van de verdachte vast te stellen. De verdachte heeft bovendien ontkend dat hij geld heeft ontvangen en dat hij ook heeft toegezegd om op een bepaalde manier te stemmen. De raadsvrouw wijst voorts op de door de Landsrecherche getrokken conclusie dat tijdens het onderzoek niet kon worden vastgesteld dat personen waren omgekocht om hun kiesrecht op een bepaalde wijze uit te oefenen. Volgens de raadsvrouw heeft het Gerecht in eerste aanleg terecht geoordeeld dat geen overeenkomst tot stand is gekomen en kan hetgeen de procureur-generaal daartegen heeft ingebracht, dat niet anders maken.
Het Hof overweegt als volgt.
Voor bewezenverklaring van het ten laste gelegde omkopingsdelict is vereist dat met een kiezer overeenstemming is bereikt over het niet dan wel op bepaalde wijze uitoefenen van zijn kiesrecht. Niet is vereist dat de kiezer zich aan deze overeenstemming heeft gehouden of dat een in het vooruitzicht gestelde beloning daadwerkelijk is gevolgd.
Het Gerecht in eerste aanleg heeft aan zijn beslissing tot vrijspraak ten grondslag gelegd dat niet is gebleken dat de verdachte “heeft toegezegd, of dat hij is verplicht, om op de [United People] Party (of een andere partij) te stemmen”.
Van overeenstemming als hiervoor bedoeld, zou daarom geen sprake zijn. De raadsvrouw heeft zich achter dit oordeel geschaard. Het Hof oordeelt anders. Het Hof is met de procureur-generaal van oordeel dat overeenstemming ook kan worden afgeleid uit de omstandigheden van het geval. Ingeval een kiezer een gift en/of belofte aanneemt en daarbij de redelijke verwachting wekt dat hij zijn kiesrecht op de gewenste manier zal uitoefenen, is naar het oordeel van het Hof sprake van overeenstemming.
Bij de selectie en waardering van de bewijsmiddelen is het Hof tot de conclusie gekomen dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de voor de verdachte meest belastende verklaringen, namelijk die van [medeverdachte 2] , [betrokkene 1] en [medeverdachte 1].
De medeverdachten zijn niet, althans niet op noemenswaardige wijze, teruggekomen van deze elkaar over en weer bevestigende verklaringen.
Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte samen met zijn collega’s [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [betrokkene 1] twee dagen voor de verkiezingen naar het kantoor van de partijleider van de United People Party is gegaan, omdat deze politieke partij in ruil voor het uitbrengen van een stem geld zou geven. Zij hebben een gesprek gehad met [medeverdachte 1] , die was betrokken bij de United People Party. In dat gesprek heeft [medeverdachte 1] geprobeerd hen ervan te overtuigen om op de partij te stemmen. De verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] vroegen elk een bedrag van $ 700,-; [betrokkene 1] vroeg een bedrag van $ 650,--. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij zou kijken of hij hen kon helpen bij hun financiële problemen. De verdachte, [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [betrokkene 1] hebben hun persoonlijke gegevens achtergelaten en zijn vertrokken. Anders dan de raadsvrouw meent, kan uit de verklaringen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] worden opgemaakt dat aan de hand van deze gegevens werd nagegaan of zij kiesgerechtigd waren ( [medeverdachte 2] verklaarde: “He took all of our information.”; [medeverdachte 1] verklaarde: “We asked [people] where they live, address, and try to convince them to vote for the UP Party. [...] The purpose of taking the information [was] [...] to see if they were registered in the voting system and if they were eligible to vote.”). De verdachte was kiesgerechtigd.
De volgende dag, 16 september 2010, werd [medeverdachte 2] door [medeverdachte 1] gebeld en vervolgens vond tussen hen beiden een ontmoeting plaats. [medeverdachte 2] heeft toen van [medeverdachte 1] drie enveloppen gekregen. De enveloppen waren gewikkeld in een ‘dummy’ van een stembiljet; iedere envelop was gevuld met $ 300,-. [medeverdachte 1] heeft toen tegen [medeverdachte 2] gezegd dat de rest na de verkiezingen zou volgen. [medeverdachte 2] hield één envelop voor zichzelf en gaf de twee andere enveloppen aan de verdachte: één voor de verdachte zelf en één voor medeverdachte [medeverdachte 3] .
Het Hof is van oordeel dat de hiervoor omschreven feiten en omstandigheden, die voortvloeien uit de gebezigde bewijsmiddelen, redengevend kunnen worden geacht voor het bewijs dat de verdachte een gift (een geldbedrag van $ 300,-) heeft aangenomen in de wetenschap dat dit werd gegeven in ruil voor een stem op de United People Party.
De verdachte heeft ontkend dat hij enveloppen van medeverdachte [medeverdachte 2] heeft ontvangen. Aan die ontkenning hecht het Hof evenwel geen geloof. Nog daargelaten dat de verdachte een lezing van de ontmoeting heeft gegeven die niet strookt met de door [medeverdachte 2] en [betrokkene 1] gegeven lezing (de verdachte zou naar het kantoor zijn gegaan om te kijken of daar strafbare feiten zouden worden gepleegd), vermag het Hof niet in te zien waarom medeverdachte [medeverdachte 2] op dit punt niet naar waarheid zou hebben verklaard. Het is zonder onderbouwing, die ontbreekt, niet goed te verklaren waarom [medeverdachte 2] zo specifiek over de verdachte heeft verklaard. Hij heeft verklaard dat hij alleen de verdachte enveloppen heeft gegeven; hij heeft niet verklaard dat medeverdachte [medeverdachte 3] en/of [betrokkene 1] (uiteindelijk) een envelop hebben ontvangen. Het Hof gaat daarom ook wat dit betreft uit van de geloofwaardigheid van de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] .
De verdachte is naar het kantoor van de United People Party gegaan met de bedoeling om financiële steun te vragen in de wetenschap dat die partij die steun verleende in ruil voor een stem. Hij heeft zijn financiële wensen op tafel gelegd bij [medeverdachte 1] die aangaf dat hij wilde dat de verdachte op zijn partij zou stemmen en dat hij nader zou bezien of hij aan de financiële wensen van de verdachte tegemoet kon komen. De volgende dag heeft [medeverdachte 1] $ 300,-- bedoeld voor de verdachte aan [medeverdachte 2] overhandigd, gewikkeld in een blanco stembiljet. Het moet onder deze omstandigheden voor de verdachte glashelder zijn geweest dat van hem werd verwacht dat hij in ruil voor de betaling zijn stem op de United People Party zou uitbrengen. Door het geld aan te nemen heeft de verdachte op zijn beurt de verwachting gewekt dat ook hij daarvan uitging. Hierbij speelt ook de hoogte van het verstrekte geldbedrag - bepaald geen bagatelbedrag - een rol. Of de verdachte zich vervolgens aan de bereikte overeenstemming heeft gehouden of dat hij toch op een andere partij heeft gestemd is voor de beantwoording van de vraag of sprake is van omkoping in de hier bedoelde zin niet van belang.
Dat de Landsrecherche indertijd tot een andere conclusie is gekomen, maakt dat niet anders. Het Hof is niet aan de conclusie van de Landsrecherche gebonden en heeft zich zelfstandig een oordeel gevormd. In dit oordeel ligt besloten dat door de Landsrecherche getrokken conclusie, niet juist is.
Hetgeen de raadsvrouw overigens tegen een bewezenverklaring heeft ingebracht, leidt niet tot een ander oordeel.
Het verweer wordt verworpen.”